DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK.
123
den verweerder soude kunnen bewijsen, dat hij de
eijsscheresse in ’t selve cas met alle tekenen van lieffde
en toegenegentheyt doorgaans hadde bejegent, maar
dat alle tselve door de eijsscheresse niet en was be-
antwoort, ende dat sij haar niet gedragen hadde, als
een vrouw van haren wettigen man, geboren van vaders
zijde uyt een deftige adelijke familie in lerlant en van
moeders zijde van een voorname Hollandtse familie,
verschuldight was, alsmede dat de eischeresse tegen
den wil van den verweerder hadde aan en bij haar
gehouden seecker vrouwspersoon genaamd N. Briset,
dewelcke het humeur van de eischeresse nogh meer
hadde aangeset, om den verweerder qualijk te bejegenen
en ongeoorloffde lagen te leggen mitswelke en andere
redenen ende middelen (wast noot) nader te deduceren,
alvorens te antwoorden in conventie doende eisch in
reconventie concludeerde dat de verweerdersse int selve
cas bij sententie van desen Hove zouden werden ge-
condemneert wederom te komen en te blijven onder
de maritale magt van den eischer, en met denselven
in bijwoninghe zodanigh te leven, ende haar te houden
als een Christelijke en ordentelijke huysvrouwe, be
tamelijk ende volgens de wetten en costuymen deser
landen verschuldight is, ten minsten bij provisie, en
dat bij verdere weijgeringe ende de continuatie van
de voorschr. desertie, de eysscheresse zoude werden
gehouden ende voor zooveel des noots verklaart voor <7
een malitieuse desertrice en het voorschr. huwelijk voor
gedissolveert, mitsgaders den verweerder in conventie
geadmitteert met een ander te mogen trouwen.
Actum 8 Mei 1704.
Zonder schuld zal wel geen van beiden geweest zijn,
maar het is best mogelijk dat de slechte naam der vrouw