DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE
GELDERSCHEN, 6—9 MAART 1528 x).
Onder den indruk van een opmerking van Montanus
in zijn „Bijvoegselen” 2) op Guicciardini’s Beschrijvinghe,
dat „in 1528 den brant in den Haghe de kercke met de
vercierselen ende daer beneffens dertich huysen verteerde”
heeft de Riemer 3), de lotgevallen van de St. Jacobskerk
verhalende, den tocht van Maerten van Rossum met dien
vermeenden brand in verband gebracht. En sedert heeft
deze voorstelling vrijwel algemeen geloof gevonden 4). In
Arends’ Geschiedenis is zelfs van den kerkbrand en de
geweldpleging der Gelderschen een aangrijpend plaatje
opgenomen, terwijl ook Blok 6) nog vertelt, dat Maarten
van Rossem, in het voorjaar (van 1528) van Utrecht
uit „een schitterenden strooptocht deed naar ’s Gravenhage,
welke plaats hij op den 6den Maart verraste en plun
derde, ja zelfs gedeeltelijk in den asch legde.”
De gemeente-archivaris, dr. H. E. van Gelder, heeft zoo
wel door het aanwijzen van bronnen, als door het toevoegen
van verschillende opmerkingen belangrijk aandeel gehad in
de samenstelling van dit artikel, waarvoor ik hem bij deze
gaarne dank breng.
2) Blz. 446 in de oblong-editie van 1617.
3) Deel I, blz. 278.
4) Zelfs bij NijhoffGedenkwaardigheden VI3, blz. CLIV.
Deel II, blz. 384.