I32 DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE GELDERSCHEN. door Pontus Heuterus, door de Veer in zijn op de Divisiekroniek, door Pontanus tenslotte, voorvallen gegeven, in de hoofdzaken overeen- het is welhaast ongelooflijk, dat de zoo nauw- Trouwens I biz. 628 blijkt dat hij Hortensius’ verhaal kende. 2) Zie I blz. 128. s) Kroon blz. 158 alleen oppert twijfel of de brand wel zóó erg was, maar verder gaat hij niet. Bellum Trajectinum. Uitgeg. i. d. Werken Hist. Genootschap no. 28, 1878. Bijdr. en Med. Hist. Genootsch. 1888. tensius, vervolg van de komen keurige de Riemer al deze schrijvers is voorbijgegaan1) en voor een gebeurtenis, aan welke hij voor den achter uitgang van den Haag zulk een groote trouwens veel te groote beteekenis toekende, 2) uitsluitend zich bepaalde tot een in dit geval wat troebele bron, nog curieuser, dat juist in deze misstap zonder uitzondering alle latere stads- en lands-geschiedschrijvers hem zijn gevolgd. 3) Voor ons zijn bovendien twee belangrijke bronnen open, die onze kroniekschrijver niet heeft gekend, namelijk de verhalen gegeven door de beide tijdgenooten van de beschreven gebeurtenis, Henricus Bommelius 4) en Her- beren van Mijnden.5) Terwijl de eerste ons zoo aanstonds voor de beschouwing van de onderneming uit meer al gemeen oogpunt van goeden dienst kan zijn, is de laatste, die misschien zelf de tocht heeft meegemaakt, een geloof waardig getuige, temeer waar blijkt, dat zijn verhaal ook met die van de bovengenoemde vier historieschrijvers overeenstemt. H. van Mijnden vertelt dan, na te hebben medegedeeld, dat de Gelderschen, zich gemengd hebbende in de Utrechtsche troebelen, de stad Utrecht hadden bezet in het najaar van 1527, hoe in het begin van de maand Maart een niet heel groote troep Geldersche soldaten

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 141