DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE GELDERSCHEN. I33
Bommelius noemt ook nog als aanvoerders der Utrechte
naren Lubbertus Vaalius, Michael pistor en Jodocus Eyckius
de laatste waarschijnlijk dezelfde als Joost van Eyck, munt
meester, later bij het innemen van Utrecht gevangen genomen.
2) Zie daarover Bijlage I.
3) Pontus Heuterus, Rerum Austriac: IX p. 224 is de eenige,
die zegt, dat de overval te middernacht geschiedde.
4) Vervolg Divisiekroniek fol. 36. Zie trouwens ter bevesti
ging ook Bijlage III.
een vrij algemeen opgenomen opgave zegt, dat het er
ongeveer 1500 waren -onder bevel van Maarten van
Rossem, bij wien zich de Utrechtsche burgemeester Johan
van Huchtenbroeck een leider van de „Geldersche
partij” in die stad met „meer licht gezelschap”
ten getale van 500 waarschijnlijk, had gevoegd, trouwens
niet met volkomen instemming van het heele stadsbe
stuur, 2) opgetrokken was om langs Woerden den Haag
te bereiken. De kastelein van Woerden, de vijanden ziende,
zond ijlings boden naar Leiden en den Haag, maar
deze konden hun bericht niet behoorlijk overbrengen;
een vendel soldaten, dat een blokhuis bij de Gouwsche
sluis bezet hield, beproefde geen verweer en vluchtte,
doch bereikte evenmin den Haag. Althans men was daar
volkomen onvoorbereid, toen op het middaguur de Gel
dersche benden naderden. Van Rossem deelde zijn troep
in tweeën. De eene helft trok over Rijswijk, de andere ver
volgde den weg van Leiden. Aan het begin van het Bosch
gekomen stak men een boerenwoning in brand en tot
teeken dat men den aanval begon, zoodat op hetzelfde oogen-
blik de van Rijswijk komende troep kon binnenrukken,
wat men deed onder het schreeuwen van „Gelre, Gelre
De Hagenaars zaten juist aan het middagmaal „ghoede
siere makende.” 3) Er wordt door anderen 4) verteld, dat
de aanvallers met Bourgondische veldteekens binnen
trokken en daardoor de inwoners in den waan brachten,