4
134 DE PLUNDERING van DEN HAAG door de gelderschen.
Volgens Pontus Heuterus, die als geboren Delvenaar wel
licht over goede overleveringen beschikken kon.
dat zij met vrienden te doen hadden, totdat midden in
de plaats de trommel geroerd en het krijgsgeschreeuw
aangeheven werd. Hoe het zij, al wat vluchten kon
vluchtte, en wel naar de Scheveningsche duinen, daar
men in de andere richtingen op de vijanden stuitte. Slechts
drie menschen werden gedood 1'), verschillende echter
gevangen genomen. Hoofdzaak was de rooverij. Bijna
geen huis bleef gespaard, maar men vond zóóveel van
allerhande schat, dat de soldaten slechts het beste en
hetgeen het gemakkelijkst te dragen was medenamen, of
indien het geval zich voordeed, zich tevreden stelden met
een loskoopsom. H. van Mijnden was zelf bij iemand
geweest, die zijn huis niet voor 1200 gld. zou ontruimd
hebben, daar er wel voor 600 gld. wijn in den kelder
lag, en die toch voor 100 goudgld. de plundering afkocht,
waarvan hij slechts de helft direct betaalde. Uit het groote
huis der Van Wassenaars had men alle kleeren en
kostelijk zilverwerk medegenomen, maar de vrienden
waren in staat geweest alles voor 1400 goudguldens terug
te koopen, alhoewel het wel tweemaal zooveel waard was.
Andere aanzienlijken kwamen er nog beter af; aan den
rijken Willem Oem van Wijngaerden, te wiens huize de
Utrechtsche burgemeester van Huchtenbroek zijn intrek
nam, werd voor geen „hoens-ei” of geen „leepelsteele”
schade berokkend. In hoeverre echter daarbij misschen
andere motieven golden zullen wij zoo aanstonds zien.
Wel hadden de gezeten burgers te lijden speciaal de
raadsheeren, advokaten en procureurs en ook de hande
laren in kostbare stoffen, goud en zilverwerk. Van Mijn
den vertelt dat de zijdelakenkoopers zéér veel schade
hadden, maar dat de wollenlakenkoopers, de wantsnijders,