i) Zie het appointement hierachter Bijlage VI.
Met enkele woorden ten slotte zij hier de beteekenis
aangegeven van dezen overval voor den gang der histo
rische gebeurtenissen dier dagen. Wij moeten daarbij in
de eerste plaats letten op hetgeen er te Utrecht voorviel.
Daar had in de hoogloopende geschillen tusschen de par-
DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE GELDERSCHEN. I37
leden van de Rekenkamer. De gijzelaars, zonder twijfel
kort te voren teruggekeerd, hadden voor de door hen
in hun zaken als anderszins geleden schade, en voor de
bezwaren en gevaren, waaraan zij hadden blootgestaan,
een belooning geëischt, die door de magistraat te hoog
geacht werd. Den Haag had dadelijk hun teerkosten terug
gegeven, maar moest nu volgens de arbiters nog aan
ieder der vier mannen honderd gouden philippusgulden
uitkeeren, terwijl in plaats van accijns-vrijheid, die de
gijzelaars hadden bedongen, per hoofd een lijfrente van
drie rijnsguldens per jaar op het corpus van den Haag
werd gegeven. Eenige dagen later compareert één der
gewezen gijzelaars onder de weesmeesters in de reeds
vermelde acte. In hoeverre de brandschat toen reeds be
taald was, is mij niet gebleken, maar zeker is het dat de
weinig maanden na den inval gesloten vrede met den
Gelderschen hertog de uitlevering van alle gijzelaars ter
stond na 20 October gebood; ook de Haagsche zullen
daarvan hebben geprofiteerd.
De Gelderschen trokken in niet al te beste orde met
hun rijke buit terug en waagden het ook niet nog een
der andere Hollandsche steden aan te vallen. In Utrecht
pronkten de soldaten met de rijkdommen die zij hadden
vermeesterd, „ende ginsghen daer daghelix draghen(de)
die advocaten ende prockeruers ende raetsheeren haren
tabbaerden.”