DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE GELDERSCHEN. I4I Echter noch uit de in het R. Archief van Gelderland be waarde stukken, noch uit de in Brussel aanwezige correspon dentie van Margaretha blijkt iets daarvan; mogelijk kan nog het Archief te Rijssel licht geven, maar de archivaris van het Dep. du Nord berichtte, dat het op het oogenblik niet mogelijk is daarnaar te zoeken. Zie ook bijlage III, 2) Bijlage II. bekwame representante was, zal slim genoeg geweest zijn om deze bedoelingen niet te laten doorschemeren en als wij van medeweten der landvoogdes spreken, dan wordt ook wel niet aan een formeele afspraak gedacht. Veeleer, komt mij voor, moeten wij ons de zaak zoo denken, dat het Brusselsche hof op een of andere wijze in Utrecht zal hebben laten weten, of het gerucht hebben laten verspreiden, dat de weg naar den Haag open lag, en dat van Rossem, aangespoord bovendien door de Utrechtenaren, in dien val geloopen is. Op die aansporing der Utrechtenaren, dient daarbij ter dege te worden gelet. Dat verscheidene bewoners dier stad onder leiding van een der burgemeesters den tocht mede- maakten, is reeds uit de kroniek van H. van Mijnden gebleken. Maar er is nog een eigenaardig bewijs voor de belangstelling der Utrechtenaren in een brief, dien ik als bijlage hierachter afdruk. 2) Marcus van Weze, proost van Culemborg en een der hoofden van de Geldersche partij onder de hooge Utrechtsche geestelijkheid, schreef eenige dagen na het vertrek van van Rossem, eenigszins verstoord omdat de veldoverste beloofd had hem te zullen medenemen en toch vertrokken was in zijn tijde lijke afwezigheid, aan zijn broeder Christoffel, die wel van de partij was. Hij droeg Christoffel op om voor enkele voorname Hagenaars bij v. Rossem op een welwillende behandeling aan te dringen, omdat zij met de Utrechte naren verwant, of bevriend waren, maar tevens om zoo

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 150