142 DE PLUNDERING VAN DEN HAAG DOOR DE GELDERSCHEN.
Quae mala non illic; quae non discrimina sensi
Improba dum meditor confringere facta potentum
Nobilium, innocuosque homines arcere rapina 2)
Hij werd in hetzelfde jaar 1528 president van het Hof te
Mechelen.
2) In de „Querula” bij zijns vaders dood (1532).
3) In J53° werd hij lid van het Utrechtsche Hof.
krachtig mogelijk op te treden tegen den president van
het Hof van Holland en zekeren meester Vincent, en mr.
Jaspar Lievens, die niet slechts in het algemeen Utrecht
slecht gezind waren, maar die ook in het bijzonder streng
geweest waren tegenover adelijke vrienden van van Weze
en zijn kring. Die president, minachtend een gewonen
schipper uit Zeeland genoemd, was de bekende Nicolaas
Everhardi, een schipperszoon uit Grijpskerk, maar een der
beste rechtsgeleerden van zijn tijd 1). Zijn onkreukbaar
heid wordt geroemd en vooral ook zijn stipte eerlijkheid,
waar het vergrijpen van aanzienlijken gold. Zijn zoon,
de dichter Janus Secundus, zinspeelt daarop in een paar
regels, die doen begrijpen, dat de vriendschap der „jon
kers” voor Everhardi niet zoo groot was:
Met mr. Vincent werd zonder twijfel bedoeld mr.
Vincent van Myerop, president van de Rekenkamer,
volgens van Leeuwen (Bat. Ill.) de Groote Vincent ge
noemd; met mr. Jasper Lyevens van Hoogelande, een
Utrechtenaar, had van Weze zeker nog een oude veete;
hij was in 1528 lid van het Hof van Holland. s) Wat
van Weze’s raad betreft de beide laatsten vooral flink
finantieel ader te laten, zij opgemerkt, dat het inderdaad
niet onmogelijk is dat v. Mierop en v. Hoogelande langs
niet al te eerlijke wegen groote rijkdommen hadden ver-