12 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. Toen hij zich in 1708 met verlof in den Haag bevond voerde hij een proces tegen Elias van den Hove te Amsterdam x). Weinig is ons bekend van wat tusschen de jaren 1692 en 1695 met Sofia voorviel, doch uit hetgeen met haar in dat laatste jaar gebeurde, kunnen wij opmaken, dat haar moeder lang voor de opening van het testament der Van der Maa’s kennis droeg van hunne beschikking ten opzichte hunner kleindochter, en elke gelegenheid afsneed, om hare dochter tot een huwelijk te doen geraken. Dit nam echter niet weg dat zij haar de gelegenheid gaf met allerlei jonge mannen gemeenzamen omgang te hebben, ja dien omgang zelfs bevorderde. Uit de latere getuigenissen van Johanna Verhaer, een schoolkameraad barer dochter en uit die van Johanna Loseman, dienstbode ten huize der weduwe, zijn ons de namen dier heeren bekend en het blijkt ons, dat zij niet gerekend konden worden ernstige huwelijkscandidaten te zijn. Door hun verschil in stand, in geloof of door andere omstandigheden, was eene echt verbintenis met een hunner ten eenenmale uitgesloten. Elet waren Kapitein Perceval, een vreemdeling, die door deze kwaliteit dus geheel niet in aanmerking kon komen om met haar te trouwen; dan, de Graaf van Dohna, een veel te groot heer, de advocaat Pothoven, die andere bedoelingen had, de Jood Juda Pereyra en de Heer Van Noordwijk. Deze laatste, Wigbold van der Does, was de zoon van Steven van der Does, lid van de Ridderschap van Holland en in 1671 Hoogheemraad van Schieland. Zijne moeder heette Louise Taillefer de Moriacq, en had behalve hem nog een jongeren zoon met name Jan. Hij behoorde tot een aanzienlijk geslacht, zijnde een naneef van den ver- 2) Zie Register No. 1776 van den Haagschen notaris Samuel des Rayes.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 21