23 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. ’t huwelyk gaet. Oock al de werelt ’t oogh op haer beschouwen doet O pronckbeelt, schoone Venus, o Edele godin Rijkste dogter jae voortbrengster van een dertele min TLust my te melden, jae wie weygert soo een Maegd Waerlijk te seggen dat sy de min in d’oogen draegt. Ick eyndige en wens dat gy in soo volmaekten staet Komt tot de trap daer gy gewenst nae Ter eere van Juff. Mejuffr. Sophia Noortwijk op haer 23en dag harer verjaring zijnde den 27 van Wijnmaent 1697 ’j Een tweede voorbeeld Juffrou, Mejuffrou. De craghte van de min De over groote Pijn Doet mij ier nu aleen De werelt sien in schijn Ik beever nu door dwang Ik beever niet om mijn Ik beever maar allen (alleen) Ik wens by har te sijn. O liefde van de min O Schoonste in mijn sin O Sonder u allen (alleen) O isser geenre min. Werkte deze poezie verteederend op haar gemoed of waren er andere redenen, die haar gunstig stemden tegen over Pereyra? 1) Ik houd het versje, dat met een andere hand dan die van Pereyra geschreven is, voor een van notaris B. de Vos, het tweede versje is ws. wel van P.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 32