38 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. ongeveynsde mêyninge te mogen weten (te Aaken) ende wil niet twijfelen ofte UEed. sal doen dat een eerlijck man betaamt te doen”. (Hof 5194). Sofia van haar kant uitte hare gedachten daarover vol- genderwijs in een lang epistel aan haren minnaar: „Ik modt ie met de uyterste drofheydt van de wereldt schreyven mijn liesste ziel, dat ik al ghedaan heb wadt doendelijk is en bij alle menschen gheweesdt dien ik maar doght datter van weete kosste maar ik heb omtrent het vast sette niet kenne vernemen of het waar is of niet. I. Verhaar, die blijft ter bey en sey sijdt dat ghereedt is haar hant daar voor te tykene dat het zoo waar is alsser een godt is, dit maakt mijn tot de doot bedroft en zoo ie doght dat het waar was zoo most ie geen ur te Schoon hoven blijve maar aanstons na Vijane gaan en stellen ie selleven in geen preykel om mijnent wil; ie kendt ie familie meer als ik en ie kendt beter wete als een ander waartoe dat se capabel benne. Hanna Verhaar, die sijdt ook dat ie moeder bij haar minne gheweesdt is en heefdt ghevraaght wins kint dat het was datse daar soogh en sey sey dat het Verhaaren kint was. Zoo ie het durft hasarderen om bij mijn te kommen Godt alleen weedt hoe ange- naam, dat ie mijn bendt, als ie quam most ie heel stiel komme dat het niemandt en wisdt of as ie doght datter wat an was, zoo most ie niet kome dan sou ik aanstons weer bij ie zijn want sonder mijn liesste siel kan ik niet leeven. Ik heb ook na die excempels vernomen en daar zijn der heel veel, daar is ook noch een gheswore makelaar, die dat ook heeft ghedaan, dat wij doen wille, die woondt te Amsterdam in de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 47