DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. 43 „Mijn liesste siellief Ik heb ie aengenaeme Brief wel ontfangen en hebbe gesien wat u mijn daer in vermeld; ik hebbe soo ge- staen om ie nooyt meer te sien om de woorde die ik heb gehad met die gaudif van deze De Bruijn en weet nogh niet hoe het sal afloope, daer is in de werelt soo geen schelem meer, ik ben eel niet wel, de alterasie die ik heb van soo gehandelt te worde kan niet meerder sijn, ik heb ie belooft niet te vegte en sal ook hetselve volbrenge om uw en twil, ik sal mijn soo aeste als ik sal kenne adie siel vaerwel”. Ook de volgende brieven uit Schoonhoven, schijnen ons wel geschikt om de personen nader te doen kennen. Sofia, die reeds lang vreesde dat de oude Pereyra op ernstige wijze tegen zijn zoon zou optreden, kreeg door De Bruijn bericht omtrent het verblijf van haar vriend te Schoonhoven. Toen De Bruijn den volgenden dag aan huis kwam bij de weduwe Van Noortwijck, zeide Sofia hem, dat zij zoo innig bedroefd was over het vertrek van Pereyra, dat zij de geheele nacht wakker had ge legen en dat de Graaf van Dohna den ganschen nacht voor haar bed had gezeten om haar te troosten. Wat moet men wel denken van zulk een manier van troosten? De goede verhouding tusschen De Bruijn en Salomon hield niet lang stand, de beide heeren waren aan elkaar gewaagd en even groote schelmen. Gedurende zijn ge dwongen verblijf te Schoonhoven hield Pereyra eene drukke briefwisseling met zijn liefje, en in zijn eerste schrijven van uit die plaats beklaagt hij zich bitter over de gemeene streken van zijn vriend De Bruijn. Dit epistel luidde als volgt:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 52