50 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. ma tante Killegree.” Sofia liet zich later in niet zeer malsche termen uit over de ouders van haar vriend. Getuigen in het proces verklaarden dat zij te Schoonhoven en te Rotterdam in tegenwoordigheid van Salomon en van anderen zeide, nooit beter viktorie dan dien brand gezien te hebben, en wel te wenschen, dat „die oude schelm en die oude beest” alsmede Juda Pereyra, diens vrouw en de ega van Salomon mede verbrand waren. Deze uitingen vielen niet in den smaak van haren minnaar en gaven aanlei ding tot een heftige scheldpartij tusschen de twee ge liefden. Zoo werd de vrede herhaaldelijk tusschen hen verstoord en Salomon stoof wel eens het huis uit, schreeuwende dat hij den drempel daarvan niet meer zou overschrijden. Hij kwam dan echter denzelfden avond terug. Sofia verzekerde hem toen, dat indien hij niet ware terug gekomen, zij den officier op hem af gestuurd zou hebben, waarvan voor hem niet veel goeds te ver wachten was. Intusschen leefde de minnaar op een vulkaan. Aan den eenen kant zag hij zich door zijn vader met vastzetting bedreigd en aan den anderen kant trachtte Mevrouw Van Noortwijck zich van hem te ontslaan, toen zij be merkte, dat er niets meer van hem te halen viel. Met hare gewone loslippigheid, gaf zij haar hart zelfs lucht tegenover hare dienstboden en zeide, dat zij dien kalen schoft, want se doghten dat de halleve Hagh sou verbrant hebben en de mense riepenwey willen die ouwe Joodt niet hellepen. Ik wenste wel dat u het eens sagh want het is als de Verwoesting van Jerusalem; nu bidt ik u nogh eens mijn siel dat u u selleven daer over niet en altereerdt, want het is jou scheult niet, aieu myn en[g]el lief. hier sendt ik u den brief van

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 59