54 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. dusentmael soo veel voor ie doen, ik sal het dan verwaghten neffens het andere goedt en seght de Vrou datse het myn selefs moet overgeven; myn diens aan Matie en ik blijf gelijk altijt aen u siel lief, schrijf me togh offer its nuw is.” Nu volgt een kattebelletje, dat niet van opgewekte stemming getuigt. „Siel lief ik ben alef doot van alterache, godt bwaert alle mense voor dirgelyke ongelukkeik wenste om duysent guldens dat ik het vandagh adde gewete want ik ben eel niet wel en soo en tijding heeft mijn geen goed gedaen ik laet het ie oordeelen ik kan niet langer. Adieu mijn eenigste siellief vaerwel.” „Hoeseer ik ben ontstelt is Godt bekent; ik wet niet wat ik sal denken ie heb me gescreven dat ie gusteren of vandaeg bij mijn soud komen, met den advocaat en ik en heb Godt beetert niemant vernoomen; ik ben al t’ende raet en weet niet wat ik sal beginnen, ik wenste wel den advocaet te spreken want daer is seer veel aengelegen soo wel voor u, siel lief als voor mijn, ik bid ie om Goos wil dat ie mijn togh soo niet laet verlangen, als ie mijn seght van bij mijn te komen, soo versoek ik dat ie het ook doe, want anders krijg ik de doot op mijn lijf, doet dat toch niet, ik ben genogh geslage tot mijn leetweesen ie scrijf me dat ik vroolijk sal weese, hoe is het moogelijk sonder hetgeene ik soo seer bemin, o godt, oop ik, sal mijn bij mijn liste Fijtie doen weese om met vrught mijn ijegewoordige droefhijt te vergeten. Mijn dienst aen Matie en dat ik wenste al in haer geselschap, nefens u mijn siel te sijn, ik oop dat het hast zal sijn; scrijft mijn met onse goede vrindin ant-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 63