88 DE GESCHIEDENIS VAN SOFIA VAN NOORTWIJCK. Hoe de Fiskaal zich tegenover het Hof verantwoordde zien wij-uit de door dit College genomene beslissing: en in geen kas te leggen en ick heb het UwE. toe- gesonden dit is mijne misdaet en dit is mijne sonde, waerde mevrouwe en nighie Hofland dit deed mij droevigh uit u huys gaen en gans mistroostigh niet hebbende als een packie van mijn eyge goed en nogh 5 stuyvers aan geit dat andere luyden medelijden met mijn hadde, leende mij ses guide. Soo ben ick droevigh heengegaen dwalen, God almaghtigh heeft mij bewaert dat ik niet verslonden en ben in mijne droefheyt. Arme lieden mij siende soo bedroeft, schrey- den met mij, presenteerende mij nogh van hare spijse ick die altijt gewoon ben den Heere te vreese en in opreghtighheyt voor sijn aengesighte te leven wat komt mij overOgh hebt togh medelijde met mij ick kan nu niet langer want ick heb geen levensmid delen gij hebt altijt nogh liefde tot mij gehad; wel laet nu u herte lieve nighie Hofland omme mij bewoge sijn de Here sal u segenen, hebbe medelijde met een ellendige ick weet ghij suit mij niet verlaten ghij sijt altijt geroemt geweest van u goedaerdigheit, de Heere wil u segenen en u veel rust geven en maer alleen te leven in sijn vereere. Wij sien wat dat van de dingen der werelt sijn, ogh dat God u soo geluckigh maeckt om eeuwigh in den hemel te sijn ogh mogh ick nogh eens sien op aerde in soo een geluckigen staet van rust en vrede en veel genoegh in den Heere te bezitten, ogh waerde nighie Hofland kunt ghij nogh iets voor mij spreken ten voordeele; ick bid u vrin- delijck u geringe meuie Jacomijntje Noortwijck.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1911 | | pagina 97