II
95
twee timmerbazen en aan
constateerd. Een bestek en begrooting werden opgemaakt en op 27
Maart werd besloten de uitvoering der herstellingswerken voordesom
van ƒ3500.te gunnen aan den orgelmaker J. H. H. Batz te Utrecht.
Op 2 Mei van ditzelfde jaar werd voor het eerst het plan ge
opperd om tot eene algeheele vernieuwing van het kerkgebouw
over te gaan,, daar door de vermeerdering van het aantal lidmaten
velen geen zitplaatsen in de kerk konden verkrijgen. Dit heeft,
zooals wij in het vervolg zullen zien, geleid tot den bouw van de
Luthersche kerk, zooals wij haar thans kennen.
De heeren Van der Speijk, Colander en Henrici werden aange
wezen om met timmerlieden en andere deskundigen te bespreken
of, en zoo ja, op welke wijze de kerk gevoeglijk zou kunnen ver
groot worden, terwijl hun tevens werd opgedragen daarvan een
ontwerp te doen opmaken.
Deze commissie stelde ook een request op aan Zijne Hoogheid
den Prins en aan de Staten van Holland om toestemming voor
den bouw. Bij de verdere besprekingen kwam echter een kink
in den kabel en scheen de oude toestand bestendigd te zullen
blijven; want Ds. Pambo verklaarde nog geen voldoende inzicht
te hebben omtrent de voorwaarden, waaronder een nieuwe kerk
zou worden gebouwd; de predikant Torner vond de zaak nog
„schwaarwigtigterwijl acht leden van den Kerkeraad den bouw
goedkeuren, mits de kosten niet meer bedragen dan ƒ45000.— en
een fonds kon worden verkregen, waaruit dit bedrag zou worden
bestreden. Vijf andere leden waren er echter voor om alles bij het
oude te laten en toen zich nog voornoemde acht voorstanders bij
deze laatsten aansloten, was het pleit beslist en werd de bouw
van een nieuw bedehuis voorloopig uitgesteld.
De voorstanders van eene nieuwe kerk zaten echter niet stil en
stelden voor om aan de Ministers (Gezanten) kennis te geven van
de bouwvalligheid van het kerkgebouw; dit vond algemeen instem
ming en toen eenige leden van den Kerkeraad bij de Gezanten van
Zweden en Denemarken op audiëntie gingen, vonden zij deze gunstig
voor hunne plannen gestemd.
In November 1752 werd dan ook aan
twee metselaars opgedragen om een onderzoek in te stellen naar
den toestand van het kerkgebouw en om van het resultaat daar
van een rapport uit te brengen.
i£S
VAN DE OPRICHTING DER LUTHERSCHE GEMEENTE, ENZ.