99
II.
VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK
TOT DE LAATSTLEDEN RESTAURATIE.
(1759—1911.)
De besteding van het glas had eerst plaats op 12 Maart 1759
en werd gegund aan Mr. Adr. Galander voor 6 stuivers de ruit.
Zoo was dan eindelijk het pleit beslist en kon worden overgegaan
tot het bouwen van een grooter en waardiger bedehuis, dat
voldoende plaatsruimte zou aanbieden voor het sterk in leden
tal toenemende kerkgenootschap der Evangelisch Lutherschen te
’s-Gravenhage.
Wij zullen hier thans eenige bijzonderheden laten volgen om
trent den voortgang van het werk, hoofdzakelijk ontleend aan be
scheiden uit het welgeordende archief der kerk.
Op 16 Maart 1759 deelt de aannemer Valkenburg mede, dat de
bouw der loods reeds zoo ver is gevorderd, dat de godsdienst
oefeningen daarin over veertien dagen kunnen plaats hebben, en
stelt hij voor dit op de twee eerstvolgende Zondagen in de kerk
bekend te maken. Inmiddels heelt Valkenburg een bestek opgemaakt
voor het sloopen der oude kerk, waarvan de aanbesteding drie
maal in de Haagsche en Haarlemsche couranten werd gepubliceerd.
Dit werk werd gegund aan Adriaan Coster voor de som van ƒ2200.
waarvoor hij tevens eigenaar wordt van den opstal en de afkomende
materialen zoowel van de kerk als van het ten zuiden daarvan
gelegen huis.
Terwijl deze nu met het sloopingswerk bezig is en maatregelen
voor den nieuwen bouw worden getroffen, doet Z. Excellentie
Generaal Creits, dien men bij het opmaken van het bestek voor
de nieuw te bouwen kerk, zooals wij hiervoor reeds hebben mede
gedeeld, om advies had gevraagd, het voorstel om een vasten op
zichter te benoemen en toezicht te houden op het metselwerk. Dit
voorstel valt in goede aarde en weldra worden als zoodanig voor-
VAN DE OPRICHTING DER LUTHERSCHE GEMEENTE, ENZ.