zou door bovengenoemde timmerbazen in
de Ouderlingen Coolgartner en Van Bremen
gedragen de heeren Elffring, Pannekoek en Roos, doch beide laatst
genoemden wenschen niet in aanmerking te komen. Lambertus
Elffring echter verklaart zich bereid het toezicht te houden op het
metsel-, steenhouwers- en stucadoorswerk, ja zelfs op dat der lood
gieters, mits tegen betaling van f 500.in eens, waarmede ge
noegen werd genomen.
Voorts worden drie timmerbazen, van Roijen, Straat en De Baas,
aangezocht om het houtwerk van den aannemer Valkenburg te
keuren, hetgeen deze bereidwillig op zich nemen.
Vervolgens wordt een
commissie benoemd, die
eerst den Hertog van
Brunswijk-Wolffenbuttel,
daarna Z. H. den Vorst
van Nassau Weijlburg
uitnoodigt om voor het
nieuwe kerkgebouw den
eersten steen te willen
leggen, voor welke eer
beiden echter bedanken.
Ten einde raad wordt
nu besloten, dat de drie
predikanten de eerste
steenlegging zouden ver
richten in naam van de
allergrootste vergadering
en zonder kosten voor
de kerk of voor hen zelf,
doch, toen ook de jongste
predikant zich liet verontschuldigen, geschiedde dit zonder eenig
ceremonieel.
In Juli 1759 wordt aan den aannemer van het metselwerk en in
Augustus d.a.v. aan dien van het timmerwerk een derde gedeelte
van hunne aannemingssom uitgekeerd, waaruit men dus kan aflei
den, dat het werk toen reeds in vollen gang was, en zelfs flink
begon op te schieten.
De maand daarop
tegenwoordigheid van
VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ.
IOO
I
De Luthersche kerk in de l8de eeuw.