z7;
i) Men handelde zoodoende ook het meest in den geest van de oor
spronkelijke schenkers, die immers gewild hadden, dat de boeken door
een ieder geraadpleegd zouden kunnen worden. Vergelijk ook de alge-
meene uitspraak van W. Wattenbach ,,Das Schriftwesen im Mittelalter,
Leipzig 1871, s. 331 „Oeffentlich waren alle Kirchenbibliotheken, in so
fern ihre Benutzung nicht leicht versagt wurde.” Dat de kring van
personen, die tot onze kerkelijke boekerijen toegang konden verkrijgen,
niet altijd zoo eng was als bijv. Dr. K. O. Meinsma, Middeleeuwsche
Bibliotheken, Amsterdam 1902, blz. 107 en 197, geneigd is te gelooven,
zien wij uit een ook door Meinsma zelf (a. g. w. blz. 95) aangehaalde
plaats, waaruit blijkt, dat de librye der St. Michaelskerk te Zwolle toe
gankelijk was, „omnibus illic studere volentibus.” En de librye der St.
Jacobskerk was gesticht „ad usum studere volentium” en al deze „studere
volentes” met opzet herhaal ik deze uitdrukking, die ook in het
betreffende stuk meermalen voorkomt konden zich op aanvrage in
het bezit van een sleutel gesteld zien.
[Hem, die de plaats betreffende de Zwolsche librye in het Chronicon
Windeshemense, waaraan zij ontleend is, in haar geheel wenscht te
lezen, wensch ik even te waarschuwen, dat hier een klein, doch voor
de hier besproken kwestie niet geheel onbelangrijk verschil bestaat
De overbrenging der boeken van de kerk naar het zooveel rustiger
boekvertrek was natuurlijk zeer in het belang der studeerenden.
Doch voor het betrokken kerkbestuur bracht zij een nieuwe moeilijk
heid met zich mede. In de kerk stonden de lezers somtijds natuurlijk
geheel onbekende of ook wel al te goed bekende personen eenigs-
zins onder de onopzettelijke controle van kerkdienaren en gaande
en komende bezoekers, in de librye niet, of althans veel minder.
Wilde men dus de boeken zooveel mogelijk tegen diefstal en schending
beveiligen, dan was ’t niet voldoende, dat men ze, evenals vroeger
in de kerk, aan kettingen bevestigde, doch diende men thans ook
nog op andere maatregelen bedacht te zijn. De beste maatregel
nu, dien men toenmaals meende te kunnen vinden, en dien men in
den regel dan ook toepaste, bestond in sluiting der librye met toe
kenning van het sleutelrecht aan ieder beoefenaar der wetenschap,
wien men genoegzaam vertrouwen meende te mogen schenken.
Dit laatste de vraag of men iemand al of niet vertrouwen zou
kunnen schenken was uit den aard der zaak zóó moeilijk te
beslissen, dat ’t er in de praktijk gewoonlijk op neer kwam, dat
men sleutels uitreikte aan een ieder, die met het oog op zijne studiën
er om vroeg.
2
REORGANISATIE VAN DE LIBRYE DER ST. JACOBSKERK IN 1489.
1