goed aan-
nog daarbij gevoegd, zoodat het gebouw inwendig een
zien verkreeg.
Zooals te begrijpen is, valt er in den eersten tijd na den bouw
van de nieuwe kerk niet veel belangrijks omtrent het gebouw zelve
te vermelden. Het eerste werk van eenige beteekenis, dat wij ge
boekstaafd vinden, had plaats in den zomer van 1777, dus ongeveer
18 jaren na den bouw van de kerk.
Toen toch werd de Kerkeraad er op gewezen, dat het stucadoors-
werk dringend herstelling vereischte, hetgeen trouwens reeds 5
jaar eerder had moeten geschieden, doch toen èn om de kosten èn
om de daaraan verbonden ongemakken was achterwege gebleven.
Om grooter schade te voorkomen, droeg het kerkbestuur aan
eenige patroons, die met soortgelijk werk vertrouwd waren, op om
een grondig onderzoek daaromtrent in te stellen, waarop door dezen
schriftelijk wordt gerapporteerd, dat het herstellingswerk van den
meest urgenten aard was. Op dit advies afgaande besloot de Kerke
raad deze noodzakelijke herstelling op de „menageuste" wijze te
doen plaats hebben.
Nadat de steiger gesteld was, werd het stucadoorswerk in kwestie
door drie bazen zorgvuldig opgenomen en ook deze waren van
oordeel, dat eene degelijke reparatie en een opnieuw witten dringend
noodzakelijk waren; aangezien men in de kerk steeds veel last had
ondervonden van tocht, hetwelk toegeschreven werd aan de talrijke
tochtgaten in het plafond, die te klein waren om „de dampen te
verswelgeri'werd thans voorgesteld om in de plaats daarvan twee
ronde gaten te doen aanbrengen van 6 voet wijdte, die op den
zolder zouden uitkomen en waardoor de „uitwaseming zeer veel
zoude worden bevordert"Dit voorstel vond te meer bijval, daar
de oudraad Reijtenbach op meerdere plaatsen dergelijke openingen
met het beste resultaat had doen aanbrengen.
Drie stucadoors werden vervolgens uitgenoodigd om voor dit
werk prijsopgaaf in te zenden, doch slechts één hunner, nl. Johannes
van Gorcum heeft aan die uitnoodiging gevolg gegeven en voor
de som van 450.— ingeschreven. Bij slot van rekening werd het
werk voor 145.uitgevoerd door een zekeren Mathlener.
Na het jaar 1780 zien wij de kerk met haar weeshuis en diaconie-
hofje aan de Beestenmarkt geleidelijk in financiëele moeilijkheden
geraken. In 1781 vroeg de Kerkeraad aan den Magistraat van
108
VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ.
t
F
F