REORGANISATIE VAN DE LIBRYE DER ST. JACOBSKERK ill I489. 3
ander zijn
het kapittel.
tusschen de Antwerpsche editie van 1621 (blz. 627), die van Dr. K.
Grube, Halle 1886 (blz. 221) en het op de Kon. Bibliotheek berustende
handschrift (70 H 72 fol. 105 recto) In de eerstgenoemde editie staat,
dat er sleutels zouden gegeven worden „devotis presbyteris et aliis
viris”, in die van Grube „devotis presbyteris et aliis devotis viris”,
terwijl de schrijver van het Haagsche manuscript ook eerst dit tweede
devotis wilde neerschrijven, doch dit spoedig in doctis veranderde.]
Zie Meinsma a. g. h. werk blz. 95.
2) Wat in het betreffende stuk verboden wordt, stel ik hierboven
voor als wel eens voorgekomen. Ik meen dit te mogen doen, omdat
enkele verbodsbepalingen zóóvele bijzonderheden bevatten, dat zij bijna
een verhaal vormen van plaats gehad hebbende feiten. Misplaatste wel
willendheid van sleutelbezitters tegenover anderen die geen sleutel hadden,
komt ook elders voor. De bibliotheekverordening van het Kapittel van
St. Marie te Utrecht schreef o.a. voor, dat een sleutelbezitter geen
vreemdeling of iemand die geen sleutel bezat in de librye mocht brengen,
tenzij hij bij hem bleef en ook weer uitleidde, en verder, dat hij niemand
zijn sleutel mocht afstaan en ook niet ten behoeve van een
sleutel mocht laten namaken, tenzij met toestemming van
(Zie Meinsma a.g.h. werk blz. 107 vlg.) Zooals men dus ziet, is op deze
punten de overeenkomst tusschen de Haagsche en Utrechtsche verorde
ningen zeer groot. Daar laatstgenoemde ouder is (1476) zou men aan
overneming kunnen denken. Mocht dit inderdaad ’t geval geweest zijn,
dan hebben de memorieheeren daaruit juist datgene overgenomen, waaraan
zij met het oog op werkelijk voorgekomen misbruiken behoefte hadden,
want voor ’t overige loopen de beide verordeningen geheel uiteen.
Doch de gevolgen van het aldus vaak ten onrechte geschonken
vertrouwen bleven niet uit. Tot welke misbruiken een vrijgevig
toegepast sleutelsysteem somtijds aanleiding kon geven, zien wij
’t duidelijkst uit de scherpe bedreigingen, die in 1442 de Utrechtsche
bisschop Rudolf van Diepholt richtte tegen een ieder, die de librye der
St. Michaelskerk te Zwolle beschadigde, bestal of verontreinigde.
Ook de librye van de St. Jacobskerk alhier had in de vijftiende
eeuw veel van de misbruiken der talrijke sleutelbezitters te lijden.
Men vernielde hier wel eens geheel of gedeeltelijk de boeken,
scheurde bladzijden er uit, leende boeken uit de librye aan hen,
die ’t sleutelrecht niet bezaten, stond personen, die geen toegang
hadden, tijdelijk zijn sleutel gaf of nam hen met zich mede naar de
librye en liet hen daar dan alleen achter, ja liet zelfs toe, dat zij
zijn sleutel namaakten. 2) Van opzettelijken diefstal wordt niet ge
rept. Dat deze dan ook inderdaad zoo goed als niet voorkwam,