Niettegenstaande de groote moeilijkheden, waarmede de Kerke-
raad te kampen had, werd het tweede eeuwfeest der Luthersche
gemeente in 1811 toch op eenigszins feestelijke wijze gevierd. Op
15 December van dat jaar werd eene plechtige godsdienstoefening
gehouden met muziek en zang en werden de bewoners van het
Weeshuis en van het Diaconiehofje feestelijk onthaald; die van het
Weeshuis kregen 16 flesschen wijn en ieder een tweestuivers-
wittebroodje, de bedeelden eene gelijke hoeveelheid brood en de
oudjes van het Hofje twee stuivers bovendien. Ook de toon- en
zangkunstenaars, die het feest hadden opgeluisterd, werden niet
vergeten en ontvingen na afloop, behalve eene hartelijke dankbe
tuiging van den voorzitter van het kerkbestuur, een glas wijn, tabak
en boterhammen.
In 1812 was de nood zoo hoog gestegen, dat men middelen
moest beramen om den algeheelen ondergang der gemeente te
voorkomen.
Te dien einde werd aan de houders van rentebrieven der „Tontine”
uitstel van betaling gevraagd en op 24 Mei ging men zelfs zoover,
dat men besloot een vijfde gedeelte der verschillende jaarwedden,
alsook van de uitkeering der „Tontine”, in te houden tot tijd en
wijl de financiën der kerk van dien aard zouden zijn, dat het achter
stallige geheel kon worden aangezuiverd. Óp deze wijze bleef jaar
lijks een bedrag van f 1400.onbetaald, zoodat, indien deze toe
stand lang had voortgeduurd, het kerkgenoodschap reddeloos zou
zijn ten gronde gegaan.
Toen echter de nood het hoogst was, was ook de hulp het meest
nabij. Want in den volkerenslag bij Leipzig werd Napoleon’s macht
gebroken, waardoor ons zelfstandig volksbestaan weder in eere werd
hersteld. Nederland werd tot koninkrijk verheven en zijn eerstekoning,
Willem I, kwam de noodlijdende gemeente daadwerkelijk te hulp.
Bij koninklijk besluit van 15 Juli 1817 werd aan elk der drie
Evangelisch Luthersche predikanten te’s-Gravenhage, met ingang van
1 Juli te voren, uit ’s Rijks kas eene jaarlijksche toelage verleend van
f 800. waardoor hun, met de f 1200.— van de kerkelijke ge
meente, een vast inkomen werd verzekerd van f 2000..Aangezien
deze toelage alleen den predikanten, doch niet der kerk ten goede
kwam, besloot de Kerkeraad zich rechtstreeks te wenden tot Z. M.
den Koning, met het eerbiedig verzoek de bijdrage zoodanig te
8
VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ.
H3