willen regelen, dat de kerkekas daardoor, zoo al niet geheel dan toch gedeeltelijk, zou worden ontlast van de f 1200. die even als vroeger aan ieder der predikanten moest blijven uitgekeerd, zonder dat de Kerkeraad daarin eenige tegemoetkoming ontving. In 1820 verkeerde het kerkgebouw in zoodanigen toestand van verval, dat, wanneer niet onmiddellijk voorzieningen werden ge troffen - - waartoe echter de kerkekas ten eenen male ontoereikend was onheilen in ’t geheel niet waren uitgesloten. Aan het kerk dak alleen moest reeds voor eenige duizenden ponden lood wor den verwerkt, terwijl ook het plafond, al het verf-, timmer- en metselwerk, alsmede het orgel, belangrijke herstellingen vereischten. Desniettegenstaande werden deze allernoodzakelijkste onderhouds werken tot het volgende jaar uitgesteld. Het steiger werk werd toen opgedragen aan W. Hoffman voor f 325.- - en het stucadoorswerk aan J. Beretta en Zonen voor de som van f 425.- Het „bruin glaceeren en vernissen” van al het houtwerk in de kerk werd voor 1175.aangenomen door zekeren Sweitzer, schilder en verver te Wassenaar, die- buiten gewone omstandigheden uitgesloten tegen 1 Maart met het werk moest gereed zijn; wilde men dezen termijn echter tot 15 Maart of 1 April d.a.v. verlengen, dan nam hij op zich al de verf be hoorlijk te zullen afkrabben. Ten einde in staat te zijn deze werkzaamheden te doen verrichten, werd aan Z. M. Willem I een provisioneel subsidie van ƒ2000. aangevraagd en besloten door tusschenkomst van de predikanten van eenige aanzienlijken giften voor dat doel bijeen te brengen en eene collecte te doen houden. Bij besluit van 1 October 1821 wordt vervolgens door Koning Willem I een algemeen fonds gesticht ter ondersteuning van de weduwen van Evangelisch Luthersche leeraren, hetwelk door de Synodale Commissie zou worden beheerd. Ds. J. Schültz, die in 1809 op een hooger salaris te Rotterdam was beroepen, doch deze benoeming niet had aangenomen, werd daarvoor destijds officieel door den Kerkeraad bedankt, bij welke gelegenheid hem als bewijs van waardeering een nationalen schuldbrief van 1000.rentende 3%, namens de kerkelijke gemeente werd aangeboden. De beminde predikant aanvaardde dit bewijs van hoogachting niet voor zich zelf, doch bepaalde, dat deze som den grondslag zou vormen voor VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ. II4 I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 122