sterdam beroepen, doch weder bedankt hij, voor welk bewijs van gehechtheid hem een zilveren theeservies met opdracht wordt ten geschenke gegeven. Meerdere voorbeelden van dezen aard zijn nog te vermelden, doch wij meenen hiermede te kunnen volstaan. In 1840, toen Koning Willem II den troon had bestegen, werd eene commissie uit den Kerkeraad opgedragen om Z. Majesteit te gaan gelukwenschen, van welke opdracht deze commissie zich naar behooren gekweten heeft. Ook bij de bevalling van H. M. de Koningin in 1851 deed de Kerkeraad door een adres van geluk- wensch van zijne belangstelling blijken, waarop Ds. Kramer ten paleize werd ontboden om daarvoor den dank van Hare Majesteit in ontvangst te nemen. Op verzoek van H. H. Kerkmeesters is op 10 Maart 1852 eene groote Kerkeraads-vergadering gehouden, waarop werd mede gedeeld, dat, toen de kerkmeesters op Donderdag, 4 Maart, des avonds te 7 uur bijeen kwamen, zij tot hunne niet geringe ont steltenis ontdekten, dat al het geld ten bedrage van 1490.92’, hetwelk op 30 Januari in de kas der Consistoriekamer was opge borgen, spoorloos verdwenen was, zonder dat ook maar eenig teeken van geweld of inbraak daaraan zichtbaar was, terwijl de beide sleutels zorgvuldig bij twee kerkrentmeesters in bewaring waren gebleven. Van dezen diefstal was onmiddellijk bij de Justitie aangifte gedaan, doch, hangende het gerechtelijk onderzoek, moest in den loopenden dienst voorzien worden, voornamelijk ter vol doening van den tweeden termijn der verbouwing van aan de kerk toebehoorende huizen, alsmede van de Consistoriekamer. De Vergadering besloot toen eene vrijwillige inschrijving open te stellen voor een renteloos voorschot van ƒ1500.— in aandeelen van 50.— jaarlijks bij uitloting af te lossen. Aan dit voornemen is echter geen gevolg gegeven, want op de eerstvolgende vergadering werd met ingenomenheid medegedeeld, dat een lid der Luthersche ge meente, die onbekend wilde blijven, door tusschenkomst van Ds. Rendier een bedrag van f 1000.— voor gemeld doel had beschik baar gesteld, op voorwaarde, dat de Kerkeraad geene inschrijving zou openstellen en onder belofte, dat, hoewel de som slechts voor één jaar te leen werd verstrekt, H. H. Kerkrentmeesters niet tot teruggave zouden gedwongen of daarover lastig gevallen worden, VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ. II9

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 127