zijnde deze aanbieding slechts geschied om daardoor voor het
oogenblik in het verlies der ontstolen gelden te kunnen voorzien.
Zooals wij reeds gezien hebben, werd in 1824 dé verlichting der
kerk met kaarsen door lamplicht vervangen, eendeels omdat laatst
genoemde verlichting goedkooper was, anderdeels omdat met deze
moderne uitvinding meer licht verkregen werd. Tot 1854 was men
over deze wijze van verlichting algemeen tevreden, doch in dat jaar
werd voorgesteld om de allernieuwste wijze van verlichting toe te
passen zoowel voor de kerk als voor de consistorie- en catechiseer-
kamers, welk voorstel met instemming werd ontvangen Zoo hield
dus in 1854 het lichtgas zijne intrede in de Luthersche kerk te
’s-Gravenhage en deze overgang tot de huidige verlichting, waar
voor toen als motieven werden aangegeven de duurte van de be
staande olieverlichting en de voor de deur staande reparatie aan de
oude lampen, geschiedde geheel buiten bezwaar der kerkekas, aan
gezien de Kerkeraad op zich nam de inrichting uit eigen middelen te
zullen bekostigen. Deze kosten bedroegen ongeveer ƒ600.welk
bedrag gevonden werd door den verkoop der lampen en door het
voordeel, dat de nieuwe gasverlichting jaarlijks afwierp en waarvan
eene afzonderlijke rekening werd gehouden.
Omstreeks het jaar i860 schijnt eenige verbetering in den finan-
cieelen toestand der kerk te zijn ingetreden; immers, wij zien, dat
de Kerkeraad er toe overgaat om het jaarlijksch subsidie der ge
meente op te zeggen, hoewel dit wel voornamelijk zal zijn geschied
uit overweging, dat het anders binnenkort toch zou worden ingetrok
ken. Deze geldelijke verbetering is échter niet van langen duur, want
eenige jaren later is de stand der kerkekas weer zeer zorgwekkend.
Den 15611 December 1861 wordt in het kerkgebouw het eeuwfeest
der kerk en het 250-jarig bestaan der Luthersche gemeente te
’s-Gravenhage plechtig gevierd, ongeveer op dezelfde wijze als het
herinneringsfeest van 50 jaren her, zoodat wij ons van nadere
beschrijving gerust kunnen verschoond achten.
Wij slaan thans eene periode over van 20 jaren, waarin niets
vermeldenswaardigs voorvalt, en zien dan, dat het Hofje op de
Beestenmarkt in zeer slechten toestand verkeert, zoodat binnenkort be
langrijke reparaties zullen moeten plaats hebben. Het brengt aan rente
na aftrek der jaarlijksche onkosten slechts f 400.— op, waarom de
Kerkeraad in October 1881 besluit zich van het Hofje te ontdoen.
120
VAN DEN BOUW DER TEGENWOORDIGE KERK, ENZ.
I