4 Men mocht, zoo lezen wij in het betreffende stuk, geenerlei zaak of goed, hoe ook genaamd, in de librye brengen of laten brengen „custodiendi vel observandi causa.” 3) Ook te Tiel (zie Dr. J. S. van Veen, Het beheer der Tielsche librye (Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 1909, blz. 289) was het beheer der librye van de St. Maartenskerk althans in het midden der 16de eeuw aan de vicarissen opgedragen. Hoogstwaarschijnlijk was dat ook te Gouda bij de librye van de St. Janskerk het geval. (Zie o.a n°. 1 van den Inventaris van de archieven van ’t Wees- en Aalmoezeniershuis te Gouda, fol. 9 recto.) 3) Dat de eed slechts in handen van den toenmaligen landdeken en niet in die van diens opvolgers moest woorden afgelegd, is opvallend. Waarschijnlijk was mr. Thielman Heynrixsz, die in 1469 deken van Delfland en tevens lid van het college van Haagsche memorieheeren was en in i486 deze beide waardigheden nog bekleedde, ook in 1489 bewijst het feit, dat de librye zelfs min of meer dienst deed als.... safe Want en ziehier een nieuw en ingenieus misbruik der Haagsche sleutelbezitters wanneer men de een of andere zaak goed wilde bewaren, dan bracht men die naar de librye! x) De gepleegde schendingen bleven zich dus blijkbaar tot boeken bepalen en waren ook dan nog misschien slechts uitingen van verwoeden haat tegen bepaalde boeken of gedeelten daarvan. Intusschen, de genoemde misbruiken waren al ernstig genoeg, en het kan dus geenszins verwonderen, dat het college van memorie heeren, dat met het beheer der librye belast was,2) op middelen zon, om daaraan een einde te maken. Na waarschijnlijk van te voren onderling te hebben overlegd, kwamen de memorieheeren ten slotte op den 29‘“e" Mei 1489 in hun gewone vergaderlokaal de sacristie bijeen en stelden toen de maatregelen vast, die zij, ter bescherming van de librye, voortaan zouden toepassen. In de eerste plaats dan zou in het vervolg hij, die ter wille van zijn studiën een sleutel wenschte te bezitten, zich, zoolang de toen malige deken van Delfland nog in leven was en zijn ambt bekleedde, bij dezen, doch na diens overlijden of aftreden bij den pastoor van de St. Jacobskerk en den memoriemeester moeten vervoegen, en dan voor eerstgenoemde of de beide anderen een eed moeten af leggen, dat hij zich niet zou schuldig maken aan de thans zoo veelvuldig voorkomende misbruiken en verder in het algemeen de belangen der librye zooveel mogelijk zou bevorderen.3) Na aflegging REORGANISATIE VAN DE LIBRYE DER ST. JACOBSKERK IN I489. I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 12