eenmaal aangenomen sleutels te regelen van dien eed zou hij dan een sleutel ontvangen, waarvoor hij echter den kostenden prijs moest betalen. Wilde echter de boven omschreven maatregel onmiddellijk eenig gevolg hebben, dan diende de librye van een ander slot voorzien te worden. Dit wordt evenwel niet vermeld, hetzij omdat dit van zelf sprak, hetzij omdat de vermelding daarvan in het betreffende stuk, dat in zijn geheel meer op de verplichtingen van anderen wijst, minder op haar plaats was. Nemen wij echter aan, dat inder daad de oude, vaak op onrechtmatige wijze verkregen sleutels op deze wijze onbruikbaar werden gemaakt, wat dan tevens het voor deel opgeleverd zou hebben, een minder gezochte aanleiding te geven, om ook den ouden sleutelbezitters den eed af te nemen, dan kunnen wij gegeven natuurlijk de nu gewoonte, om den toegang door ’t uitreiken van den geheelen maatregel der memorieheeren niet anders dan als doel treffend beschouwen. In de eerste plaats verschafte het afleggen van den eed natuurlijk op zich zelf reeds eenige zekerheid, dat de meer genoemde misbruiken voortaan tot de zeldzaamheden zouden gaan behooren. Maar van niet minder belang was ’t, dat in den grooteren omslag, die thans aan ’t verkrijgen van een sleutel verbonden was, een waarborg lag, dat op den duur slechts personen, wie ’t met het raadplegen der boekverzameling ernst was, zich zouden aanmelden en dientengevolge de sleutelbezitters in aantal zouden verminderen en tevens in gehalte verbeteren. Dat ook hierdoor de kans op misbruiken belangrijk geringer werd, behoeft nauwelijks gezegd te worden. Dat intusschen de schuld van den treurigen toestand, waarin de librye geraakt was, niet alléén aan de sleutelbezitters te wijten was, doch voor een deel óók een gevolg was van minder doelmatig beheer, erkennen de memorieheeren eigenlijk zelf door een anderen tegelijkertijd door hen genomen maatregel. Deze betreft de aan- nog als deken en vicaris in functie en wilde men den vermoedelijk reeds ouden medebroeder niet passeeren. Wat den eed betreft: De steller van het stuk begon eerst indirect den eigenlijken inhoud van den eed mede te deelen, doch veranderde spoedig zijn zinsbouw, om in den toon van verbod of bevel over te gaan. Wij weten natuurlijk niet precies, wat van dit verbodene of bevolene in de eedsformule werd opgenomen. Vandaar de bovenstaande meer algemeene formuleering. Dat de woorden „promovebit liberariam secundum posse suum” tot de eedsformule behoorden, komt ons zeer waarschijnlijk voor. REORGANISATIE VAN DE LIBRYE DER ST. JACOBSKERK IN 1489, 5

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 13