6
J) In 1439 bestond het college uit 14, sinds 1457 uit ongeveer 24 leden.
Wie over het ontstaan en het doel van dergelijke colleges wenscht inge
licht te worden, verwijzen wij naar de reeds boven aangehaalde Schetsen
uit de Middeleeuwen van Mr. S. Muller Fz., blz. 290296.
2) Te Tiel werd in de zestiende eeuw het jongste lid van het college
met de zorg voor de librye belast. (Zie Van Veen op de in aant. 2
bl. 4 vermelde plaats.) Te Gouda schijnen de vicarissen uit hun midden
een commissie van „librimeesters” benoemd te hebben. (Zie dezelfde aant.)
3) In de oudste, van 1439 dateerende statuten wordt van den „magister
memoriarum” geen melding gemaakt. Wat ik boven omtrent hem mede
deelde, ontleende ik aan de stukken van 1450 en 1461, waarin over
hem als over een bekend persoon gesproken wordt, dus niet al diens
verplichtingen nauwkeurig omschreven worden. Dat hij de eigenlijke
leider was, blijkt reeds uit den titel van „Rector memoriarum” dien hij
óók droeg. Voor hoe lang de memoriemeester gekozen werd, vond ik
niet vermeld; hoogstwaarschijnlijk echter werd hij evenals de andere
functionarissen (de „receptor” of „procurator” en de „distributor”) voor
één jaar gekozen. Dat het bewaren van de orde onder de woelige en
tengevolge van allerlei onderlinge twisten zeer prikkelbare, bovendien
gedurende den dienst niet altijd even eerbiedige leden geen gemakkelijke
taak moet geweest zijn, blijkt uit de tot in de kleinste bijzonderheden
omschreven verplichtingen der vicarissen tijdens den dienst en op de
vergaderingen. Omtrent dit laatste zie men het cartularium, o.a. fol. 10
reet., fol. 13 vers, en fol. 16.
stelling van een bibliothecaris. Op welke wijze het steeds talrijker
wordend college der memorieheeren vroeger het toezicht had uit
geoefend, weten wij niet. Doch dat dit niet in alle opzichten vol
doende was geweest, wordt toch wel duidelijk door het feit, dat de
maatregelen, tegen de sleutelbezitters genomen, onmiddellijk gevolgd
worden door een anderen, die op het eigenlijke beheer der librye
betrekking heeft. Voortaan zou, zoo besloten de memorieheeren,
de „magister memoriarum”, de memoriemeester dus, „librarius” of
„custos” der librye zijn. 2) Dat men juist den memoriemeester tot
bibliothecaris aanstelde, schijnt ons zeer opmerkelijk. Deze toch
was, na den pastoor, ’t invloedrijkste lid van het geheele college.
Gekozen door de vicarissen, die persoonlijk hun dienst waarnamen
(en dus niet mede door de plaatsvervangende „officianten”) was
hij de persoon, die de leden ter vergadering opriep, de orde tijdens
den dienst en op de vergaderingen moest handhaven en daar
was een man van gezag voor noodig! en verder alles deed,
wat een leider toekomt. 3) Dat men nu een man, wien zulk een
i
I
REORGANISATIE VAN DE L1BRYE DER ST. JACOBSKERK IN 1489.