H
BEROEPEN VÓÓR HONDERD JAAR.
door Dr. H. E. VAN GELDER.
Rijks-Archief Den Haag.
OE groot de beteekenis van statistische gegevens voor de be
oefening der historie is, behoeft wel niet meer betoogd te
worden. Sedert de geschiedschrijving zich voor een groot deel toe
legt op de kenschetsing van toestanden en het trekken van de lijnen,
waarlangs zich de eene toestand ontwikkeld heeft in de andere
immers, is de behoefte aan gegevens in cijfers steeds toegenomen.
Doch met die behoefte gaat de bevrediging niet altijd samen, en
ten opzichte van menig punt is het verkrijgen van betrouwbare
cijfergegevens al buitengewoon lastig, vooral voor vroegere tijd
perken. In de eerste plaats heeft men daarvoor weinig controle op de
opgaven, in de tweede meestal geen vergelijkings-mogelijkheid op
ruimer gebied van plaats of tijd.
Een uitzondering daarop maken de gegevens, die ten opzichte
van de beroepsstatistiek in het begin der 19de eeuw bijeen te brengen
zijn. Voor zoover het de mannelijke meerderjarige inwoners van
ons land betreft moet, naar het mij voorkomt, een vrijwel volledig
beeld gegeven kunnen worden. Althans ik vond in de Haagsche
archieven gegevens van zoodanigen aard, dat zij het vermoeden
wettigen, dat ook elders dergelijke te vinden moeten zijn.
Zij zijn namelijk het gevolg van een aanschrijving van den sous-
prefect van het arrondissement ’s-Gravenhage, van den 27 Juni 1811,
welke aan den maire opdroeg om binnen korten tijd een lijst van
alle mannelijke, kiesgerechtigde dat wil zeggen 25-jarige - inge
zetenen bij hem in te zenden. Dit voorschrift is natuurlijk opgevolgd
en in het archief van den sousprefect vindt men dan ook inderdaad
het zoogenaamde „Régistre civique” van 1811,1) overgeschreven van
de verschillende ingekomen lijsten, en dus ook bevattende de op
gaven van de kleinere tot het arrondissement behoorende dorpen.