Zouden wij ten slotte met een algemeene opmerking besluiten,
het zou wel deze moeten zijn, dat juist meer dan iets anders, het
aanzien van deze cijfers van 1811 ons de kleinheid, de benepenheid
van het stadsleven van toen doet gevoelen, dat uit geen andere
soort gegevens bijna zóó overduidelijk wordt het enorme verschil
van het ’s-Gravenhage van vóór 100 jaren met het tegenwoordige;
het bevolkingscijfer dat zich van ruim 42.000 beweegt naar 294.000,
en dus een verzevenvoudiging aangeeft, zegt dat in één getal, be
roepsgegevens als hier werden bijeengebracht brengen geleding in
dat cijfer. Voor de kennis van de ontwikkeling van ons volk in
het geheel in deze eeuw komen mij daarom deze cijfers wel be
langrijk voor, en het is misschien nog meer om tot bestudeering
van deze gegevens voor het gehééle land op te wekken dan om
de beteekenis van de Haagsche cijfers speciaal, dat ik er hier na
drukkelijk de aandacht op vestigen kom.
BEROEPEN VÓÓR HONDERD JAAR.
I7I