Gilde gedaan had. Het Gilde besloot wegens het overlijden van
den beminden Prins Beschermheer dit jaar geen concours te houden.
De slag die het Gilde trof door den dood van Prins Hendrik, werd
door een tweeden slag gevolgd. In de vergadering van 31 Maart 1880
moest de Voorzitter wederom de nagedachtenis eeren van een
overleden lid. Ditmaal gold het den Prins van Oranje, die als lid
zoovele jaren groote belangstelling in het Gilde betoond had.
Had het Gilde tot nu toe zich mogen verheugen in een steeds
toenemenden bloei, het was te voorzien, dat op het overlijden van
beide Prinsen, die zoozeer door hun opwekkend voorbeeld de be
langstelling in het Gilde hadden gaande gehouden, eenige jaren van
malaise zouden volgen. Het was alsof met het heengaan van beide
Prinsen ook de bezielende kracht aan het Gilde ontnomen was.
De Gildemaaltijden, die zich steeds door een opgewekte stemming
hadden onderscheiden, verloren het aanzien van weleer en bepalingen
moesten gemaakt worden, dat zij niet zouden doorgaan wanneer
zich geen twaalf leden tot deelneming aanmeldden.
Toch bleef het Gilde aan de oude tradities getrouw. De con
coursen bleven plaats hebben en de opvolgende bestuurderen deden
al wat in hun vermogen was om verbeteringen, waar die noodig
waren, aan te brengen. Als gevolg van den aanleg van den tramweg
naar Scheveningen moesten de waterleidingen worden verlegd en den
weg naar het schiethuis veranderd, waarvoor de kosten gedragen
werden door de Rijnspoorweg-maatschappij als aanlegster van dien
tramweg in 1879. Naast het schiethuis van Petit St. Hubert oefende zich
het schietgezelschap Bogardus, waarvan de meeste leden van St.
Hubert lid waren, op kleiduiven en betaalde huur aan het Gilde,
waarvan het bepalen van het bedrag in de vergadering van 31
Maart 1880 aan het Bestuur van het gilde werd overgelaten, welk
besluit echter 25 Maart 1882 werd ingetrokken.
In de vergadering van 28 Maart 1881 gaf de Voorzitter kennis
van het overlijden van den Generaal Schonstedt, een der werk
zaamste leden van het Gilde uit vroegere jaren en deelde mede, dat
de overledene bij testamentaire beschikking had bepaald, dat aan
het Gilde zou worden toegezonden een beker op zilveren voet, door
den overledene op een concours van het Gilde geschoten en welk
voorwerp werd bestemd om voor een tweede maal te worden ver
schoten op door den overledene gestelde voorwaarden.
i8
HET HAAGSCHE SCHERPSCHUTTERSGILDE PETIT ST. HUBERT. 273