289 Reeds in 1841, in het eerste jaar zijner regeering dus, ging Koning Willem II om met het denkbeeld, dat een standbeeld behoorde te worden opgericht voor Prins Willem I. Vermoedelijk nam hij ook reeds eenige voorbereidende maatregelen: den derden December althans deelde de minister van binnenlandsche zaken Schimmel- penninck, blijkbaar in antwoord op eene desbetreffende vraag, Zijne Majesteit mede, dat op den i6en daaraanvolgende de vergadering zou gehouden worden van de derde klasse van het Koninklijk Neder- landsch Instituut (voor wetenschappen, letteren en schoone kunsten) en den 5en richtte de directeur van het Kabinet Van Rappard namens Z. M. eene schriftelijke vraag tot den minister of in de bedoelde tiende eeuw, en die te Leeuwarden, Nijmegen en Maastricht zijn eerst opgericht in de eerste jaren der twintigste. Wat de residentie betreft, voor deze geldt stellig de zooeven uitgesproken meening, dat zij hare standbeelden in de eerste plaats dankt aan Koning Willem II. ’s-Gravenhage het Huis ten Bosch ter zijde gelaten prijkt met de standbeelden van Willem den Zwijger, Koning Willem den tweeden, Spinoza en nóg een. Met dat „nóg een” bedoel ik niet het beeld van Koning Willem I, dat tegen het voetstuk van het gedenkteeken op het plein 1813 is aangebracht: er is hier alleen sprake van op zich zelf staande beelden, en het is ook tot deze dat het weggestopte beeld want weggestopt is het behoort. Iedereen weet wanneer en door wien de standbeelden der boven genoemde vorstelijke personen zijn opgericht, en wie het niet mocht weten kan het op de voetstukken lezen, maar er blijft buitendien nog wel wat daaromtrent te weten over. Vooral aangaande het ruiterstandbeeld bestaan zonderlinge meeningendat beeld zou eigenlijk den admiraal Coligny voorstellen, of wel Koning Hendrik den vierden, maar Koning Willem II zou het tóch maar hebben gekocht; alleen het gelaat moest wat veranderd worden. En hoe de Koning tot den aankoop kwam? Weinigen zijn er nog in leven die zulk eene vraag zouden kunnen beantwoorden. Misschien stelt deze en gene er nog wel belang in te vernemen wat er ten aanzien van een paar Haagsche standbeelden, die hij dagelijks zien kan en ook van dat, hetwelk hij niet dagelijks kan zien is op te diepen. OVER EEN PAAR HAAGSCHE STANDBEELDEN. 19

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 297