T. z. p. Later vervaardigde hij ook de beelden van Rembrandt, L. Jansz. Coster en andere. niet opgedragen, misschien alleen omdat een model van een mede dinger de voorkeur verwierf; daaromtrent geven de weinige be waarde bescheiden geen uitsluitsel. Dat hij zelf met zijn werk nog al ingenomen was, blijkt wel daaruit, dat hij nog in 1849 zijne beide vervaardigde modellen op eene tentoonstelling te ’s-Gravenhage inzond. De gelukkige kunstenaar, wien de vereerende opdracht werd ge gund, was Louis Royer, sinds 1837 directeur van de Koninklijke academie voor beeldende kunsten te Amsterdam, reeds vermaard door tal van beeldhouwwerken, waaronder verscheidene in opdracht van Koning Willem I en diens verwanten waren uitgevoerd; het laatst had hij zich verdienstelijk gemaakt door zijn ontwerp voor het beeld van den admiraal De Ruyter, het vorige jaar te Vlissingen opgericht. x) In November 1842 had de Koning dezen beeldhouwer mondeling medegedeeld wat „zijne intentie was omtrent het op te richten standbeeld van Willem I”, en Royer werkte in den loop van den winter het denkbeeld uit, steeds in overleg met de vierde klasse van het Koninklijk Instituut, waarvan hij zelf lid was. Door tusschen- komst van den minister Schimmelpenninck bracht het genoemde college den 2ien Maart 1843 en later zijne gedachten en vertoogen onder de oogen van Zijne Majesteit, onder aanbieding van de door Royer ontworpen teekening, en zoo kwam, onder Z. M.’s goed keuring, een definitief ontwerp tot stand. Wetende dat het plan in beginsel van verschillende zijden werd toegejuicht, vond, naar het schijnt, de regeering daarin aanleiding om zich te belasten met de regeling en leiding van al hetgeen voor de verwezenlijking noodig was: men beoogde immers een nationaal hulde betoon aan den grondlegger der Nederlandsche onafhankelijkheid. Zoo verklaarde dan de minister van BZZ. zich bereid de bijdragen in ontvangst te nemen en verder voor de zaak zorg te dragen; zelfs had hij reeds den directeur-generaal van oorlog gevraagd of het beeld niet zou kunnen gegoten worden op de rijksgeschutgieterij. De bijdragen kwamen in ruime of althans zeer voldoende mate in, en de uitvoering van het plan scheen binnenkort verzekerd, OVER EEN PAAR HAAGSCHE STANDBEELDEN. 29I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 299