h:/' J toen zij onverwachts verscheiden jaren vertraagd werd. Het is be treurenswaard en ergerlijk, maar niettemin maar al te waar dat de openbare huldiging van groote mannen, zij het ook uit lang vervlogen tijden, in Nederland niet wel mogelijk is zonder dat vol ijverige partijmannen van den dag roet in de spijzen werpen, door aan het huldebetoon de een of andere bijzondere strekking toe te dichten, die het onaannemelijk maakt, of zelfs hatelijk, voor anders denkenden. Zoo geschiedde het ook in die dagen, en eerst den eersten Juni 1847 kon, op de groote inrichting van de heeren Dudok van Heel en Paul van Vlissingen te Amsterdam door Caspar Wurtz het standbeeld worden gegoten. Onmiddellijk daarna, den 760, werd door den minister van BZZ. destijds de heer Van Rand- wijck de vervaardiging van het voetstuk aanbesteed, waarmede de heer Galman te Amsterdam onverwijld een aanvang maakte, zoodra hem de firma Teixeira de Mattos aldaar het vereischte hardsteen geleverd had. In het voorjaar van 1848 was het nog slechts de vraag op welken datum de onthulling zou plaats hebben, en toen eindelijk, vooral door toedoen van den pas benoemden minister De Kempenaar, vastgesteld was dat de plechtigheid zou plaats hebben op den vijfden Juni, den gedenkdag van de afkondiging van den Munsterschen vrede, konden de werkzaamheden op het Plein, dat voor het beeld was bestemd, ongestoord vorderen onder toezicht van den Amster- damschen architect Reijers voltooide diens stadgenoot, de steen houwer Rotteveel, den arbeid vóór den gestelden termijn. De onthulling is op den 5en Juni inderdaad geschied, redevoeringen zijn uitgesproken, huldezangen zijn gedrukt en verspreid, onder scheidingen zijn uitgereikt. Maar de opwinding over de beteekenis, die men met alle geweld aan de oprichting van het standbeeld wilde toekennen, maakte de plechtigheid zoo koud en prozaïsch, dat niet ten onrechte een warm vaderlander, Arnold Ising, zijne verontwaardiging luchtte in een bijna heftig tijdschriftartikel, be sluitende met deze teekenende woorden: In veler harten ont stond eene doffe neerslagtigheid, en veler lippen uitten onwillekeurig: het tegenwoordig geslacht is den Zwijger onwaardig! De Hemel verhoede dat niet alle geestdrift in Nederland uitgedoofd zij, want dan voorwaar zou het zijn val nabij wezen”! Ising heeft lang genoeg geleefd om te ervaren, dat het niet zoo OVER EEN PAAR HAAGSCHE STANDBEELDEN. 292 I I

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 300