F 295 - gekomen, maar dat hij door de juist samen treffen de plannen voor een beeld van Willem den Zwijger als van zelf er toe geleid werd zijne krachten daaraan te beproeven. Zoo zou het verhaal van de verandering van een Coligny of Hendrik IV in een Willem I ver klaard zijn, maar... er is nu eenmaal geen spoor van iets dergelijks te ontdekken, en, tenzij een mij onbekend getuigenis mijne meening komt omverwerpen, moet ik het geheele verhaal voor uit de lucht gegrepen houden. De Koning was aanstonds gezind het werk van den heer Van Nieuwerkerke te bezichtigen, maar liet dezen door tusschenkomst van het Kabinet en van den gezant te Parijs verzoeken het model eenvoudig over te zenden en niet de vrij lange en in den winter nogal bezwaarlijke reis te ondernemen. Maar deze vriendelijke raad werd in den wind geslagen, en weldra bracht Nieuwerkerke een bezoek aan de residentie. Door de mondelinge behandeling van de zaak, die toen volgde, is het niet meer na te gaan wat de Koning over het model oor deelde noch wat hij met den beeldhouwer omtrent de uitvoering afsprak, doch het is aannemelijk, dat het model zijne hooge goed keuring wegdroeg. Aanstonds immers verleende Z. M. hem het ridderkruis in de orde van den Nederlandschen Leeuw en droeg hij hem de uitvoering van het beeld voor zijne eigen rekening op. En het was waarlijk geen klein bedrag, dat de kunstenaar vorderde toen de directeur van het Kabinet Z. M.’s thesaurier den iaën Juli machtigde den gezant Fagel ten behoeve van Nieuwerkerke een crediet voor het standbeeld te openen, beliep dit de som van 80 duizend francs, waarvan terstond een eerste termijn van 10 duizend moest worden overgemaakt. Had het alleen van den Koning afgehangen, het standbeeld zou stellig reeds in den loop van 1844 zijn verrezen, maar reeds den 3e11 Januari van dat jaar was hem, door een brief van den zaakge lastigde te Parijs, baron Gericke, aan den thesaurier, de mededeeling geworden, dat de oprichting „niet vóór over nog wel een jaar” zou kunnen plaats vinden, en inderdaad kwam het eerst in 1845 gereed. In dien tijd nam de Koning blijkbaar het besluit graaf Nieuwer kerke ook met de vervaardiging van het voetstuk te belastenin December 1844 toch werd dezen verzocht de maten op te geven OVER EEN PAAR HAAGSCHE STANDBEELDEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1913 | | pagina 303