298
Men zie o. a. den Kunstspiegel, 2de jaargang, 1846/47.
2) Hij overleed eerst in 1892, in Italië.
zijne zuster, de Groothertogin van Saksen-
was met het plan weinig ingenomen, de
heeren eene prachtige gouden snuifdoos; die van den graaf Nieuwer-
kerke was versierd met H. M.’s naamcijfer in edelgesteenten. De
Koning vereerde zijnerzijds nog den heer Soyer twee armbanden,
met edelgesteenten versierd, voor zijne echtgenoote bestemd. Aan
eerbewijzen ontbrak het dus niet.
Van eenige uiting van afkeuring bij het publiek, in welken vorm
ook, hoort men niet. Waarschijnlijk achtte men algemeen de hulde,
door den Koning aan zijn beroemden voorzaat gebracht, rechtmatig
en waardig, en gevoelde men dat zij uit den aard der zaak geheel
afgescheiden bleef van de belijdenis of de bestrijding van een of
andere denkwijze, die men, jammer genoeg, te berde bracht bij het
plan tot eene nationale hulde.
Het ruiterstandbeeld werd zeer geprezen 1), zoowel om de op
vatting als om de uitvoering. Ook in Frankrijk, waar in 1843 het
model in den Salon was tentoongesteld, vond het zooveel bijval,
dat Nieuwerkerke’s naam, reeds zeer goed bekend, door dit werk
en het tegelijk tentoongestelde borstbeeld van den marquis de
Mortemart eensklaps eene groote vermaardheid verkreeg. Stellig
heeft het er dan ook veel toe bijgedragen dat de kunstenaar reeds
in 1850 benoemd werd tot directeur der nationale museums, eene
aanzienlijke en gewichtige betrekking, die hij bekleedde tot den val
van het tweede keizerrijk in 1870. 3)
Zooveel bijval heeft het beeld op het Plein nooit mogen inoogsten.
Men vond het niet gelukkig van opvatting, niet natuurlijk en waar;
men keurde de afbeelding van het hondje af, als ongemotiveerd.
Het eenige wat het misschien vóór had, was, volgens sommiger
meening, de plaats. Het ruiterstandbeeld ware, naar velen beweerden,
beter tot zijn recht gekomen in het Voorhout, op het Tournooiveld
of een ander ruim plein. In 1852 hebben B. en W. ook veel moeite
gedaan om eene verplaatsing te bewerken, liefst naar het Tour
nooiveld, maar, ofschoon Z. M. Koning Willem III het denkbeeld
niet aanstonds van de hand wees, wenschte hij daarover, alvorens
eene beslissing te geven, eerst het gevoelen in te winnen van zijn
broeder Prins Hendrik en
Weimar. De eerste nu
OVER EEN PAAR HAAGSCHE STANDBEELDEN.
I