HAAGSCHE COHIEREN.
door Dr. H. E. VAN GELDER.
II.
(1674)
Het Cohier van den 2oosten Penning van 1674.
In enkele opzichten wijkt de opzet van dit cohier af van dat van
1627. Gaf het laatstgenoemde de bewoners der huizen, ook als zij
huurders waren (zooals blijkt uit het Cohier van het Haerdstedegeld
eveneens van 1627), het nu uittegevene geeft de eigenaars, ook al
bewonen zij het perceel waar zij aangeslagen zijn niet. Dit komt
Algemeen Rijksarchief, inventaris Holland No. 7596.
TK kan voor den opzet van deze publicatie verwijzen naar mijn
1 gelijknamig artikel in het Jaarboek voor 1913. Slechts dien ik
met een enkel woord mede te deelen, waarom ik dezen betrekkelijk
grooten sprong van bijna 50 jaren heb gemaakt niettegenstaande
er een cohier van 1654 van den rooosten penning bestaat,
dat, evenzeer uitvoerig, in het kader dezer publicatie wel zou
hebben gepast. De reden is deze, dat het cohier van 1674 veel
meer dan dat van 1654 een tijdperk aangeeft. Van juist ongeveer
1627 af tot aan het midden van het stadhouderlooze tijdperk toe
gaat de lijn van den economischen vooruitgang sterk opwaarts om
daarna meer regelmatig horizontaal zich te bewegen, tot, na de
eerste jaren van het stadhouderschap van Willem III, de stijging
weder begint. Het jaar 1654 ligt in de opwaartsche lijn, biedt
daarom wel enkele treffende gegevens, maar juist 1674 sluit de
periode op een meer in evenwicht gekomen toestand af. Ik verkoos
daarom dit cohier voor volledige publicatie; dat van 1654 zullen wij
dan later nog eens als vergelijkingsobject kunnen beschouwen.