wel herhaaldelijk voor, maar geeft toch niet dezelfde bezwaren,
die een dergelijke maatregel tegenwoordig hebben zou. In de eerste
plaats is het aantal eigen woningen nog zéér groot, in de tweede
worden de in de stad wonende eigenaars in elk geval aangeslagen
en is van de buiten-wonende, de woning die in den Haag wordt
aangeslagen toch de hoofdzetel, immers dubbele aanslagen moesten
worden vermeden en daarom werd de aanslag gedaan in die stad,
waar het belangrijkste vaste goed lag en van de andere steden
overgeschreven, zooals men ook in ons cohier telkens zal zien.
Dan is er nog iets anders: men trof toch ook de huurders
indien zij geen vast goed hadden. Om dat te begrijpen moeten wij
even de resolutie van 22 December 1673 bezien, die tot de samen
stelling van dit cohier heeft geleid. Het waren de ongelukkige ge
beurtenissen van 1672 en 1673, die de Staten noopten tot het zich
verschaffen van belangrijke inkomsten en die daarom deden beslui
ten tot de heffing van den tweehonderdsten penning van het geheele
bezit van „alle diegeene die bevonden zullen moeten worden tot
duysent Caroli guldens ende daerboven gegoedt te sijn”. Maar
aangezien daarmede een groot getal ingezetenen zou worden voorbij
gegaan, die wel inkomen hadden maar niet uit bezit, werd bepaald
„daerboven zou werden geintroduceert een Familiegeldt ten laste
van diegeene dëwelcke eenige ampten ende bedieningen bekleeden,
welckers inkomsten in ’t geheel ofte ten deele uyt Emolumenten
bestaan, midtsgaders ten laste van die geene die eenige publique
professie (koopluyden daeronder niet begrepen) openbare winckel-
neeringen ende hanteeringen zijn doende.”
Men wilde dus de koopmanswinst trouwens reeds door andere
belastingen getroffen, niet nog eens aanslaan, maar voor Den
Haag zal dat weinig verschil gemaakt hebben. Overigens waren
slechts vrijgesteld de mindere militairen tot „de scheepslieutenanten
inclusive.”
De heffing van het Familiegeld werd geregeld naar eene bij
schatting vastgestelde verdeeling in klassen: de hoogste bevatte
die welke 6 gulden per dag, de laagste die welke stuiver per
dag moesten betalen gedurende een kwartaal; maar die schatting
moest zóó wezen „dat de voorsz. tauxatie ten aensien van yder
der getauxeerde personen voor ’t voorsz. jaar zal uytbrengen
den 2oosten penningh.” Men verkreeg dus een aanslag over het
HAAGSCHE COHIEREN II, (1674).
2