B Voorhout, vs. 609 vlgg. (Worp 1, 230).
2) Hofwijck, vs. 1854 vlg. (Worp 4, 313).
3) Worp 7, 120.
Kan ick daer mede min als medelyden hebben,
En denckende rondom aen ’s werelds vloed en ebben,
Beduchten, dat de kans kan keeren alle dagh,
En sij haest dat ick ben, ick dat sy, werden magh
Ik wijs U op zijne warme liefde voor zijn vaderland; op het feit,
dat hij in weerwil van zijn wereldburgerschap steeds in hart en
nieren Nederlander gebleven is, en niet alleen niet er van vervreemd,
maar zelfs hoe langer hoe meer er aan gehecht is geworden. Ook
zijne moedertaal is hem steeds dierbaar gebleventot haar is hij
na allerlei uitstapjes op het gebied van verscheidene vreemde talen,
die hij meester was, steeds teruggekeerd. Bijna al zijne groote
werken schreef hij in zijne eigene taal; alleen zijne autobiographic
„De Vita propria” dichtte hij in Latijnsche verzen. Ook voor
zuiverheid van taal kwam hij op in de beide vermakelijke boutades,
die hij schreef over de taal, waarin verliefden hun hart plachten
te luchten 9, en waarvan hij de eene 2) besluit met de kernachtige
regels
Als ick een’ vrijster waer, de vrijer sou mij stincken (tegenstaan)
Die uyt den lande liep om tokken van sijn hert.
Ik herinner U aan zijne toewijding en zijn in verschillende be
dieningen in en buiten het vaderland betoonden ijver om voor de
eer en de grootheid er van te arbeiden; aan zijne trouw en aan
hankelijkheid aan drie achtereenvolgende Oranje’s, voor wier luister
hem geene taak te zwaar, geene reis te ver, geene inspanning te
groot was. Naar waarheid mag hij zeggen en zonder eenige zelf
overschatting („Keestraet”vs. 381) 3)
En altyd was ’t mij lief, altoos quam Jt mij te pas,
’s Lands dienst te voorderen met wat ick wist of was,
En die sich emmermeer daerin dorst laten soecken,
Verdiende noyt rapier te handelen of boecken.
En heeft hij niet vier volle jaren in Frankrijk doorgebracht tot
het doen van pogingen en het voeren van onderhandelingen om
122
CONSTANTIJN HUYGENS.