L onzer Prinsen.Wij hebben van zijne beminnelijkheid als mensch, wij hebben van zijne vaderlandsliefde als burger gewaagd; wij noemen hem den geestigste onzer sneldichters, schoon ook hij aan het valsch vernuft zijns tijds offerde, wij achten hem den aardigste onzer zedengispers, al ergert bekrompene kieschheid zich aan de waarheid zijner voorstelling; lofs genoeg voorwaar, en echter is het beeld nog niet volkomen. Oprechtste en daarom leerzaamste onzer autobiographen, ziedaar den titel, die hem nog boven zijne overige toekomt; als dichter, als wijsgeer, als christen inheemsch, geheel zeventiende-eeuwsch, heeft zijne individualiteit niets dat hij voor u behoeft te verbergen. Altijd Hollander, Hagenaar, Hervormde drie voorrechten, voor welke hij God dankt, is zijn huiselijk leven in harmonie met zijn maatschappelijk verkeer, met zijn burgerlijk gedrag; een degelijk, een geheel, een waar man, ziedaar Huygens, ziedaar het geheim zijner verdiensten.” En eindelijk roep ik als getuige Jonckbloet op, den man die niet gezegd kan worden bij voorkeur te prijzen en in wiens mond of pen eene lofspraak dus eene dubbele waarde heeft. Hij schetst Huygens aldus: „Als mensch moet men Huygens achten en lief hebben. Fier zonder laatdunkendheid, begaafd met een ruimen blik en een helder verstand, geleerd, beschaafd, aesthetisch ontwikkeld, eerlijk en rechtvaardig, godsdienstig zonder pralerij, sterk aan de Hervormde kerk gehecht maar zonder dweepzucht, huiselijk en een voudig ondanks zijne hofbetrekking, schoon niet zonder zekere ijdelheid; Hollandsch van zin ondanks zijne Latijnsche, Fransche en Italiaansche verzen; trouw aan zijne „meesters” en met ruste- loozen ijver hunne belangen behartigend, werkzaam zooals weinigen, geestig als schaarsch een Hollander met geest is bedeeld, zie daar eigenschappen die hem tot een der aantrekkelijkste gestalten uit onze geschiedenis maken.” En zoo zou ik kunnen voortgaan met het doen spreken van tijdgenoot en nakomeling. Ik zou U de hooggestemde lofdichten kunnen noemen, waarmede de eersten den beroemden en beminden man hebben geëerd, of moet ik zeggen bewierookt Dit is zeker, dat hij zich door dien wierook niet heeft laten bedwelmen. Ik zal U alleen verzoeken te luisteren naar de welluidende stem van onzen Vondel, die even keurig als juist den inhoud van Huygens’ È>üi^a 126 CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1914 | | pagina 136