schets van Potgieter in zijn bekend opstel „Het Rijksmuseum te Amsterdam” en aan zijne interessante ontleding en beschouwing van het „Cluyswerck” 2); aan de uitnemende studie van H. J. Polak over Constantijn en zijne werken 3); aan het opstel van Constantijn Bake over Huygens als zedenmeester 4); bovenal en eindelijk aan het groote fragment eener levensbeschrijving door Theodoor Jo- rissen 5), die ons vooral aan zich heeft verplicht, door ons de lieve moeder van den dichter, Suzanna Hoefnagel, uit hare brieven te doen kennen. En bij deze allen zoudt Gij denzelfden grondtoon vinden van oprechte vereering van den voortreffelijke!! en veelzijdigen man, die in zijn nobel gemoed schatten borg van echte levenswijsheid en menschenliefde, en in zijn stalen brein, evenals Vossius „de heugenis van meer dan zestig eeuwen”. Gij ziet het, de aanspraken van Huygens op onze dankbare hulde gelden niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats den dichter, maar toch ook den dichter. De poëzie van Constanter is niet van de soort, die schittert door verhevenheid of meesleept door hare stoutheid of door hare schoonheid ons roert; men kan niet bij Huygens, gelijk bij Vondel, spreken van „adelaarsvlucht” of van „den gloed en de lieflijkheid zijner dichtgave”; zijne poëzie wordt niet zoozeer gewekt en bevrucht door eene rijke fantasie, eene scheppende verbeeldingskracht, als wel door hetgeen Potgieter genoemd heeft„copieerlust des dagelijkschen levens”. Bovendien is hij vaak gedwongen; hij offert aan den wansmaak van zijn tijd door het najagen van woordspelingen en gezochte woordvormingen; men stuit op platheden en smakeloosheden, die ons in een man van Huygens’ fijne vormen en gemoedsbeschaving verbazen; hij is, ik erken het volmondig, een dichter van den tweeden rang toch altijd nog bij de betrekkelijke schaarschheid van eersterangs- poëten, dichters bij Gods genade, een niet geringe lof maar een dichter, en een oorspronkelijk dichter, is hij. Hij heeft een scherpen en juisten blik op menschen en dingen, op de wereld om Potgieter, Proza336 vlgg. 2) Potgieter, Critische Studiën 2, 1 vlgg. 3) In „de Gids” van 1889, I, II, 24 vlgg. Tijdspiegel van 1900, I, bl. 149 vlgg. 6) Constantin Huygens, Studiën door Theod. Jorissen, 1871. 128 CONSTANTIJN HUYGENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1914 | | pagina 138