L open doe, ill het woord standvastiger, met een ander, meer ópstaand, schrift ge schreven, eene toespeling bevatte op het devies van den dichter men niet noodig om de identiteit van den maker „Constanter”, had vast te stellen. Ook op den eeretitel: „oorspronkelijk dichter” kan Huygens vastgegronde aanspraken doen gelden. Van geen dichter vóór hem kon hij het voorbeeld ontleenen van zijne kunsttheorie en zijn kunst smaak. Staring in de i8de en Potgieter in de 19de eeuw konden Huygens zelf tot model kiezen en zich onder zijn invloed tot dichters vormen, maar voor Constanter bestond zulk een invloed niet. Het blijkt niet dat hij van de aan hem voorafgaande Nederlandsche hem heen, en daar ziet hij hetgeen een ander niet ziet, en hetgeen hij ziet weet hij aan die anderen te doen zien, zooals hij het zelf heeft gezienheeft niet het Latijnsche vates de beteekenis van „ziener” en „dichter” beide? Hij verstaat de kunst om met de pen een genrestukje te schilderen, tintelend van geest en leven, herinne rende aan Breughel, Teniers of Ostade. Zijne Alexandrijnen, de dichtmaat der leerdichten, zijn voortreffelijk, met steeds van plaats afwisselende censuur, en herinneren door hun bouw vaak aan Vondel, nimmer aan Cats, bij wien de caesuur, evenals gewoonlijk de waarheid, in het midden, ligt. Hij drukt op al zijne werken zijn eigenaardigen, zijn eigen stempel, zoodat men hem uit al de dichters der i7de eeuw gemakkelijk herkent. Toen in 1841 een van de andere nalatenschap des dichters afgedwaald handschrift van Huygens’ tot dien tijd onbekend gebleven gedicht „Cluyswerck”, door den boekhandelaar J. L. C. Jacob alhier op eene veiling te Amsterdam aangekocht, aan Jonckbloet werd voorgelegd, herkende hij daarin onmiddellijk niet alleen de hand, maar ook den ge heel eenigen stijl en dichttrant van Huygens: zijn naam stond er niet in, maar het kon aan niemand anders worden toegeschreven, aan de pen van niemand anders zijn ontvloeidhet eerst later opgemerkte feit, dat in vs. 119 vlgg. De daghen die ick soo met gebed) toesluyt en Vertrouw ick dat mij Gods altoos verdiende roe Te lichter vallen sal, of dat ick haere slaghen Ootmoediger en soo standvastiger sal draghen, CONSTANTIJN HUYGENS. 129 9

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1914 | | pagina 139