i3°
Die Pop is opgetoyt, wie sal se
Vier hengsten naer de kerck;
En dan dat tafereeltje in „Zeestraet”, vs. 776, waar Huygens zoo
aardig den draak steekt met eene opkomende verliefdheid, die in
een lekkeren vischschotel verdwijnt. (De verliefde jonkman is aan
het woord):
nu geleyen?
Witt, de roos; geen doel, „mis”, dus „of het juist of onjuist is”.
2) De scherpe opmerking is nu eenmaal gemaakt.
daardoor vindt de dichter geleidelijk gelegenheid om aan te toonen,
dat Gods oog onmogelijk met welgevallen kan rusten op Zijn aldus
onkenbaar gemaakt schepsel. En Hofwijck, vs. 490, waar hij na
tot de verachters van muziek een hartig woordje gesproken te
hebben, wil handelen over het genoegen van het boogschieten.
De brug tusschen beide ongelijksoortige onderwerpen vormt het
woord pijl, dat eerst in beeldspraak, vervolgens in eigenlijken zin
wordt genomen, aldus:
dichters eene bepaalde studie heeft gemaakt. Hij zal ongetwijfeld
de dichtwerken van zijn leermeester en vriend Daniël Heinsius
hebben gelezen en herlezen, en die van Roemer Visscher hebben
gekend, maar gevormd heeft hij zich bepaaldelijk onder den invloed
der klassieken; zijne eerste gedichten er zijn er over van zijn
irde jaar waren geschreven in het Latijn. En toch is hij geheel
zich zelf, d. i. Hollander, gebleven en hoeveel hij ook ontleende en
in zijn geest opnam, hij heeft het „na ’s lands gelegenheid verduitscht”
en niet als zoovele humanisten het Latijn tot het uitsluitende voer
tuig zijner gedachten verheven.
Een ander kenmerk van den dichter is het maken van vernuftige
en ongezochte overgangen. Wilt gij een paar voorbeelden, ik noem
U Costelyck -Mali, vs. 253, waar op de beschrijving van al de
door een modepop aangewende schoonheidsmiddelen deze regels
volgen
Maer seggen blijft gheseght; oft waerheit is of logen,
Of ’t witt is of geen doel die pijl is afgevlogen 2).
Hey, daer ick pijlen noem, en magh ick noch niet wech.
CONSTANTIJN HUYGENS.