„(mijn) hert en kan niet koelen,
’T smoockt alle nachten door van den geleden brand,
Daer aen geen helpen is als met uw’ rechter hand.
Heilsame rechter hand, wanneer wil ’t u behagen
Een eewigh sonneschijn voor dese donckre dagen
Te brengen over mij? hoe langhe light de hoop
In dit vertwijffelt hert met wanhoop over hoop?
Hoe lang?... Maer daer ’s de viss, en eten gaet voor vrijen.
En is Huygens niet zinrijk en pittig, niet geestig en onderhoudend?
Hoe vaak geeft hij ons niet te denken, en in den regel wordt ruim
schoots de moeite beloond, wanneer men er in slaagt tot den eigen
lijken zin zijner zorgvuldig ingekleede gedachten door te dringen. Dat
kost wel vaak inspanning, want Huygens, wiens kunstsmaak onder
den invloed der klassieken is gevormd, is van oordeel, dat poëzie
geen gesneden brood behoeft te wezen, maar dat men er de moeite
voor over moet hebben, er het mes in te zetten om de korst te
verwijderen en het kruim bloot te leggen en te genieten; dat men
zich de moeite moet willen getroosten om de noot te kraken en
te pellen, teneinde tot de kern, het pit te geraken. En in den regel
houdt men dan werkelijk iets over, waaraan het gemoed of het
verstand iets heeft, eene aardige of eene verstandige opmerking,
een lesje van levenswijsheid of een trekje van menschenkennis.
Ieder jaar lees ik op mijn college over onze 17de eeuw met mijne
studenten een stuk van Huygens, hetzij „Oogentroost”, of „Zee-
straet” of gedeelten uit „Hofwijck”, eene enkele maal „Voorhout",
en herhaaldelijk heb ik uit hun mond de betuiging mogen vernemen,
dat zij zonder groote ingenomenheid de lezing waren begonnen,
dat zij aan Huygens moesten wennen, doch dat zij zich hoe langer
hoe meer tot hem aangetrokken gingen gevoelen.
En zoo mag ik dan ook den dichter Huygens noemen als den
man die tot het nageslacht nog iets heeft te zeggen, die nog
spreekt nadat hij is gestorven. Niet tot iedereen, niet tot het volk.
Populair zal Huygens nooit worden, doch dit heeft hij ook niet
gewildeene leuze„Huygens voor het volk” zou een even
comischen indruk maken als b. v. „Rembrandt voor het volk”. Indien
Huygens evenals Vondel in het geestige opstel van Beets, „Gesprek
met Vondel” de vraag tot ons richtte „Word ik gelezen?”, dan zou
CONSTANTIJN HUYGENS.
I3I