Een Landtstadt liet ick u, een werldstadt sijt gij nu!
Den Haegh sal mitter tijd niet weten waer hy staet,
Te Voorburg of aen Duyn.
en zich ook herinneren (want Huygens had een voortreffelijk ge
heugen), dat hij met prophetischen blik deze uitbreiding reeds had
laten voorspellen door een voorbijvarende!! schipper in deze woorden
(Hofivijck, vs. 2374):
ooit zou hebben durven droomen. O, indien Huygens voor eenige
oogenblikken kon opstaan uit zijn graf, hoe verrukt zou hij thans
zijn over zijn weg en over het heerlijk geboomte dat hem siert
en belommert, en hem maakt tot een der schoonste wandeldreven
van ons vaderland. En indien hij dan nog een blik kon slaan op
het zich naar alle kanten uitbreidende, voor hem onherkenbare
’s-Gravenhage, dan zou hij met eene kleine verandering in „Zee-
straet”, vs. 85, genoopt worden tot den uitroep:
Doch laat ons voor onze eer hopen, dat hem geen tijd zou
worden gelaten om zijne schreden te richten naar de beide huizen
in en nabij ’s-Gravenhage, waar hij zijn werkzaam en vruchtbaar
leven heelt doorgebracht. Immers het feit dat men een plein naar
hem heeft genoemd, zou niet kunnen goedmaken hetgeen er met
die huizen is geschied. Van het eene, het huis op het Plein, zou
hij de standplaats zelfs niet terugvindendaar staat thans het
Ministerie van Justitie. En in welk een toestand zou hij zijn geliefd
Hofwijck aantreffen
Het huis door een voorbouw ontsierd en met een pleisterlaag
besmeerd, de kruisvensters door moderne ramen vervangen, de
tuin voor het grootste deel in andere handen overgegaan en voor
het overblijvende deel tot eene wildernis geworden; de vijvers
volgesmeten en alles de sporen dragende van barbaarsche schennis
en van volslagen gebrek aan piëteit en van gevoel voor de
waarde van grootsche herinneringen. En hoe zou hij te moede
zijn, indien hij de geschiedenis van zijn geliefd verblijf vernam; als
hij moest hooren, hoe zeer men den spot heeft gedreven met de
angstvallige zorg, waarmede hij voor het bestaan van het huis
had gewaakt en die hij zijn nakomelingen op het hart had gedrukt;
L
■W
CONSTANTIJN HUYGENS.
135