later met hoekers ter haringvisscherij gingen,
1 beschermd door oorlogsschepen en betaalden
een onbepaald getal van Aandeelen a 100 ieder, zoo dat dus
een iegelijk zonder onderscheid voor zoo veel Aandeelen op Toonder
ofte op Naam na deszelfs verkiezing, kan participeeren als het
hem gelieft”.
Dat alles geschiedde onder het patronaat van heeren Hoog
Mogenden die ook bepaalden (res. 30 Maart 1781): aan de Kaap-
Reederijen schadevergoeding uit te keeren „zo wanneer een vrede
of stilstand van wapenen zoude mogen worden getroffen vóór
primo Januari 1782.”
Later werd die datum weer gewijzigd in Januari 1783.
Met een beetje geluk leverde die kaapvaart heel wat op.
De Zeeuwsche kaper De Vlissinger bv. nam in Februari 1782 een
Engelsche sloep en liet zich 2000 guinées als rantsoen uitbetalen.
Zoo deden de Hollanders en de Zeeuwen, zoo deden ook de
Franschen en de Engelschen, wanneer zij in oorlog waren.
De visschers, die in de Maassteden thuis behoorden, hadden be
trekkelijk minder overlast van de zeeroovers dan de visschers
van de kust, of zooals men zich oudtijds uitdrukte, de visschers
van de zijdsche dorpen. De eerstgenoemden dat waren zij, die
met de buizen en
werden begeleid en
voor die bescherming convooigelden. De visschers van de kust
plaatsen genoten op zee die bescherming niet. Gelijk hieronder zal
blijken werd aan de Scheveningsche pinken van uit Den Haag wel
nu en dan hulp verleend; maar deze bescherming had een heel
ander karakter; zij werkte niet preventief, de aanranding had dan
reeds dikwijls al plaats gehad en de schade was geleden.
Bepalen wij ons na deze inleiding tot de feiten.
Het eerste geval van zeeroof, waarbij Scheveningen betrokken
was, vonden wij vermeld in 1471, dus in den Grafelijken tijd.
Omtrent Paschen van dat jaar zeilden eenige zeeroovers de Maas
in, tusschen de plaatsen Brielle en ’s-Gravenzande; ze gingen bij
Brielle aan land en deden zich voor als kooplieden, maar „ten lesten
werden zij verspiet ende bekent dattet allegader zee-roovers waren.”
De Schout en de Raad van de stad liet ze allen gevangen nemen.
Er waren er echter nog eenigen in het schip achtergebleven en
AAN WELKE GEVAREN DE SCHEVENINGERS, ENZ.
139