144
schapen te leveren,
van dertig uren wel
In den oorlog, die van
Scheveningers het weer
minder dan veertien van
soeneerd. Zij hadden een
die in de duinen geplant waren; het duurde niet lang of het zonk
in de diepte.
Men achtte het gevaar evenwel nog altijd niet geweken. Den
pden Augustus werd te Scheveningen nog zevenhonderd pond
buskruit opgeslagen in een kamer en „aldaer met haire kleeden
behoorlijk versorght”, daarbij een waker aangesteld, die achttien
stuivers daags verdiende. Toen dat bewaken wat lang duurde,
maakten de Staten van Holland bezwaar tegen die uitgaaf en ge
lastten, dat het kruit ten spoedigste naar 's lands magazijn te Delft
zou worden vervoerd.
1688 tot 1697 werd gevoerd, moesten de
ontgelden. Op eenen dag werden niet
1 hun pinken door de Franschen gerant-
bepaalden losprijs te betalen, hetzij in
geld, hetzij in levensmiddelen als kaas, boter, eieren, groenten;
ja, men dwong hen zelfs wel kalveren en
Een van die vaartuigen werd in den tijd
driemaal genomen; „ze waren als speel- en kaatsballen voor de
kapers”, zegt eigenaardig een geschiedschrijver uit die dagen.
Werd in de meeste gevallen de gedwongen schatting aan de
zeeroovers opgebracht, nu en dan stelden zich de Scheveningers
te weer en met goed gevolg.
Zoo gebeurde het in dien tijd dat een Fransche brik een Scheve-
ningsche pink had genomen, de bemanning gevangen hield en den
stuurman, Leen Keus geheeten, naar het strand zond om in het
dorp bij den eigenaar van de pink den losprijs te gaan halen. De
eigenaar in onzen tijd spreekt men van reeder was niet bij
machte het geld bijeen te brengen en Keus hield daarom onder de
ingezetenen een collecte. Toen het geeischte bijeen was, voer Keus
weer naar de brik en in de kajuit van den Franschman gekomen,
werd hem door den kapitein beduid, dat hij met „die kleine munt”
met tevreden was; hij moest „groot” geld hebben.
Het voorgevallene had natuurlijk de geheele Scheveningsche
bevolking naar het strand gelokt en hoe was men verbitterd, toen
Keus met zijn boodschap om „groot” geld terugkwam en uit de
menigte hoorde men van een bejaard Scheveninger den uitroep
„zullen wij dat langer verdragen? Ik waag er mijn ouwen kop aan.”
AAN WELKE GEVAREN DE SCHEVENINGERS, ENZ.