RL.
van gaven zij ook het bewijs met bij het uitbreken van den oorlog in
1781 een onderlinge verzekering op te richten, waarvan de hoofd
bepalingen waren:
i°. Dat de respectieve visschers een stuiver van iederen gulden
der besomming aan visch en garnalen zouden laten inhouden bij
den schrijver of boekhouder, tot wie zij behoorden, om daarvan
een kas of fonds te vormen.
20. Werden een of meer schuiten met haar bemanning door den
vijand genomen en gerantsoeneerd, dan zou 75 pCt. van het rantsoen-
geld worden uitbetaald en de overige 25 pCt. zou uit de kas worden
voorgeschoten, om die te restitueeren bij de eerstvolgende besomming.
30. Wanneer een bemanning, genomen zijnde, zich kon afkoopen
met een som beneden de honderd gulden, dan werd die geheel en
al uit de kas betaald.
40. Wanneer het mocht gebeuren, dat de vijand de schuiten met
de equipage opbracht en de schepen vernielde, dan moest een com
missie, bestaande uit stuurlieden en scheepstimmerlieden, de schade
bepalen en het verlies werd in zijn geheel vergoed.
Door diezelfde commissie zou in een dergelijk geval ook bepaald
worden wat de vrouwen en kinderen wekelijks zouden ontvangen
van de kas, tijdens de gevangenschap der visschers.
50. ’t Kon ook gebeuren, dat de bemanning bij het zien van den
vijand hoekwant of schrobnet in den steek liet, alsdan zou twee
derden van de schade uit de kas vergoed worden en de rest door
het scheepsvolk.
6°. Werd een visscher gekwetst, zoodanig, dat hij vooreerst niet
zou kunnen varen, dan werd het Meesterloon dat is’t hono
rarium van den geneesheer uit de kas betaald en kreeg de man
bovendien uit de kas per week zooveel als elk zijner kameraden
besomde.
Werd de zeeman dusdanig gekwetst, dat hij nooit meer zou kunnen
varen, dan kreeg hij gedurende drie maanden onderstand uit de kas.
70. Ingeval een man of jongen werd doodgeschoten, dan kregen
de nabestaanden aan begrafeniskosten uitgekeerd dertig gulden
voor een man en twintig gulden voor een jongen.
8°. Wanneer de vijand de schuit had vernield, maar de beman
ning weer had vrijgelaten, dan moesten die menschen weer aan
„brood” geholpen worden. Men ging dan aldus te werk. Men maakte
160
AAN WELKE GEVAREN DE SCHEVENINGERS, ENZ.