244 huis Het huis, zijn ouden toestand, 5 ten name van princes Willem V, (zie bijlage 19.) Hij kocht het den 15 Februari 1779 voor ƒ4500, waarvan ƒ2500 contant betaald en de rest als hypotheek gehouden werd. 2) In de Gemeente-bibliotheek bevindt zich in den bundel bescheiden over Lyncker en zijn fabriek, de obligatie no. Frederica Louisa Wilhelmina, de dochter van nu genummerd n°. 18, staat er nog vrijwel in en het tuinhuis vertoont nog eenige sporen dat daar kleine ovens gestaan hebben. Toen het zoover was, trachtte Lyncker, wiens goederenverkoop in Saksen wellicht niet was medegevallen, nog wat bedrijfskapitaal te krijgen. Heel groot was zijn eisch trouwens niet, want de obli- gatie-leening die hij uitgaf, bedroeg slechts f 10.000, in 40 aandeelen van f 250.— Misschien was een der hoofdbedoelingen ook wel om enkele invloedrijke personen bij de fabriek te interesseeren. En daarin althans slaagde hij wonder wel. Niemand minder dan de Stadhouder zelf was de eerste aandeelhouder met vijf aandeelen, één voor zich, zijne vrouw en elk zijner drie kinderen 2). Voorts nam het stadsbestuur van den Haag de „surintendance” der leening op zich, terwijl uit de aandeelhouders eene commissie van vier personen werd aangewezen om op den gang van zaken toezicht te houden. Voorzitter dezer commissie was Mr. J. F. Reigersman, thesaurier-generaal van den Prins, leden waren: Mr. J. F. van Byemont, schepen van den Haag, Mr. Jacob de Kempenaer, advo caat en A. G. Muller, notaris. De aandeelen zouden het eerste jaar 3 procent rente geven, ieder volgend jaar procent meer, tot zij het maximum van 5 procent zouden bereikt hebben. In 1782 zou begonnen worden met eene uitloting van telkens vier aandeelen per jaar. Merkwaardig was voorts zeker de volgende bepaling: „De Eyge- naar (der fabriek) zal de Directie hebben over het Werk en het Werkvolk, en zal gehouden zijn telkens na het voltooyen van Nieuwe Stukken, deselve te stellen op den Inventaris en die daar mede te amplieeren, zullende op ieder stuks Werks moeten worden gesteld de bepaalde Prijs, waarvoor het zelve kan worden gekocht, als mede aan de Gegadigden des requireerende vertoond ’t bewijs, dat de gestelde Prijsen 33 minder zijn, dan zulks in Saxen werd verkogt.” Men heeft dus de onverbloemd uitgesproken bedoeling gehad DE HAAGSCHE PORCEI.EINFABRIEK. i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1914 | | pagina 254