286
Zie het medegedeelde over den schilder Angelé in bijlage 107.
2) Berekend naar de opgaven van den fabrikant Kaendler in 1790,
welke men vindt bij Stieda. Die Keramische Industrie in Bayern wahrend
des 18 Jahrh. blz. 173 vlg.
3) Zie daarover in Stieda’s verschillende boeken op
4) Geheel opgenomen in bijlage 56.
6) Bijlage 54.
„Türkei”.
fabrieken zéér beconcurreerd s),
met Rusland
onmogelijk.
Toch leert ons een acte van December van dat jaar 4) dat de
relaties niet geheel verbroken waren. Daarbij droeg Lyncker aan
de Heeren D. van Lennep en Enslie, kooplieden te Smyrna op om
zijn belangen te vertegenwoordigen tegenover het handelshuis van
Maurogordato Isaay en Compagnie, dat zijn porceleinen in com
missie had. De Amsterdamsche makelaar van Lyncker was C. C.
Bunsouw, die in deze acte genoemd wordt en van wien wij ook
een wisselprotest voor 887.— vonden in ditzelfde jaar. B)
Andere firma’s, Arland Bartendorff en Compagnie te Constantinopel
betalen voor zijn materiaal. Daar kwamen dan natuurlijk de zeker
hooge vervoerkosten en in- en uitvoerrechten bij. Daarna de kosten
van beschildering, een schilder, althans in het laatste jaar
kreeg 10 gld. per week, en de kosten van het herbakken in den
moffeloven.
De kosten van zulk een „brand” werden berekend op 8 tot 12
cent voor elk grooter stuk, dat gelijktijdig
ingezet werd, voor de kopjes en schoteltjes
was het veel lager, 3 en 2 cent 2).
Bij goeden afzet was er dus waarschijn
lijk wel behoorlijke winst te maken met
het „Veredlungsverkehr” van Lyncker met
Ansbach-Bruckberg. Die afzet evenwel
was in Holland door de concurrentie van
de Duitsche fabrieken en van Doornik zelf,
en van Loosdrecht natuurlijk in het bij
zonder, althans tot einde 1782, zeer weinig
zeker. De hiervóór reeds genoemde groote
afzet in de Levant, ook door de Duitsche
werd door den oorlog van Turkije
en Oostenrijk die in 1787 uitbrak, weldra vanzelf vrijwel
DE HAAGSCHE PORCELEINFABRIEK.
35. Kopje met Tartaren.
(Gem. Mus.)